Ontneming: ook de wettelijke rente over de toegekende BP-vorderingen dient in mindering te worden gebracht

Hoge Raad 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2925

Het Hof heeft in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak de betrokkene onder meer veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.000,- ter vergoeding van materiële schade van de benadeelde partij en bepaald dat dat bedrag aan schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 december 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.

Het Hof heeft het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 9.023,00 en de betrokkene een betalingsverplichting opgelegd van hetzelfde bedrag. De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:

"Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
(...) Het hof is bij gebrek aan concrete aanwijzingen over de daadwerkelijke opbrengst van de gestolen horloges van oordeel dat de waardebepaling kan worden geschat op 30 % van de verkoopwaarde.
Het hof komt daarmee tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel:
€ 95.330,00 (waarde)
- voorhamers € 100,00
- schadevergoedingsmaatregel € 5.000,00
€ 90.230,00 x 30% = € 27.069,00 : 3 daders = € 9.023,00."
 

Middel 

Het middel klaagt over de omvang van het door het Hof vastgestelde bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel.

Het klaagt in het bijzonder dat bij de schatting daarvan ten onrechte slechts een derde deel van de aan de benadeelde partij (onherroepelijk) in rechte toegekende vordering in mindering is gebracht en geen rekening is gehouden met de over die vordering toegekende wettelijke rente.
 

Beoordeling Hoge Raad

Ingevolge art. 36e, negende lid, Sr worden bij de vaststelling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, aan benadeelde derden in rechte onherroepelijk toegekende vorderingen in mindering gebracht. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met een eventueel ten gunste van die derde uitgesproken onherroepelijke veroordeling van de betrokkene tot betaling van de wettelijke rente, voor zover het bedrag daarvan kan worden bepaald (vgl. HR 9 september 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC9559, NJ 1998/90).

Het Hof heeft bij het bepalen van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, rekening gehouden met de ten gunste van de benadeelde partij uitgesproken veroordeling van de betrokkene tot betaling van schadevergoeding. Evenwel is het Hof in zijn berekening van het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel kennelijk abusievelijk ervan uitgegaan dat slechts een derde deel van het aan de benadeelde partij toegekende bedrag in mindering dient te worden gebracht. Het middel klaagt daarover terecht. De Hoge Raad zal 's Hofs vergissing herstellen en de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en het aan de Staat te betalen bedrag in zoverre verminderen.

Hetgeen is overwogen brengt mee dat het Hof bij de bepaling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat tevens had moeten bepalen dat in mindering komt het bedrag van de wettelijke rente over de aan de benadeelde partij toegekende vordering tot betaling waarvan de betrokkene is veroordeeld. Het middel slaagt ook in zoverre.

De hiervoor bedoelde rente kan thans echter niet op een concreet bedrag worden bepaald. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat ingevolge art. 577b, tweede lid, Sv de rechter die de in art. 36e Sr bedoelde maatregel heeft opgelegd, op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de betrokkene het door hem vastgestelde ontnemingsbedrag kan kwijtschelden of verminderen (vgl. HR 19 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1255), heeft de betrokkene geen belang bij deze klacht en zal de Hoge Raad met het voorgaande oordeel volstaan.

Lees hier de volledige uitspraak. 

Print Friendly and PDF ^