Kernroljurisprudentie: Hoewel de raadsvrouw geen stelbrief heeft verzonden, mocht zij in dit uitzonderlijke geval verwachten dat zij een oproep voor de zitting in eerste aanleg zou ontvangen

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 30 augustus 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:8220

Door de raadsvrouw is bij appelschriftuur en ter zitting verzocht de zaak terug te wijzen naar de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. Volgens de raadsvrouw is het onderzoek in eerste aanleg nietig, nu zij niet conform artikel 51 (oud) van het Wetboek van Strafvordering van de rechtsdag op de hoogte is gebracht en zij daarvan ook anderszins niet op de hoogte was.

Op grond van artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (o.a. ECLI:HR:1996:ZD0442) terugwijzing onder meer plaats te vinden wanneer de rechter ter terechtzitting aan de behandeling ten gronde niet had mogen toekomen, omdat één van de personen die een kernrol vervullen bij het onderzoek ter terechtzitting aldaar niet is verschenen, terwijl hij/zij niet op de bij de wet voorgeschreven wijze op de hoogte is gebracht van de dag van de terechtzitting en zich evenmin een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat die dag hem/haar tevoren bekend was. Tot zodanige personen dienen, naast de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie (OM), de verdachte en diens raadsman/-vrouw te worden gerekend. Van een dergelijke terugwijzing kan alleen worden afgezien als door de advocaat-generaal en de verdediging een beslissing in de hoofdzaak door het hof wordt verlangd.

Het hof stelt aan de hand van het dossier en het verhandelde ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast.

Verdachte is op 8 april 2015 aangehouden en in verzekering gesteld. Mr. Van Drimmelen is in de piketdienst opgetreden als raadsvrouw van verdachte. Op 10 april 2015 heeft een toetsing van de inverzekeringstelling ex artikel 59a van het Wetboek van Strafvordering door de rechter-commissaris plaatsgevonden. De raadsvrouw was daarbij aanwezig. Verdachte is op 11 april 2015 in vrijheid gesteld. Aan de zaak is het parketnummer 16‑652269-15 toegekend. De raadsvrouw heeft op 11 april 2015 een e-mail aan de afdeling ZSM van het OM gestuurd ter attentie van de officier van justitie met vragen over het vervolg in de zaak van verdachte. De raadsvrouw heeft op 1 juni 2015 gebeld met het parket en er zijn toen aan haar telefonisch inlichtingen verstrekt over de strafzaak. De raadsvrouw heeft na 6 mei 2015 het einddossier toegezonden gekregen. In het dossier bevindt zich voorts een e-mail van griffier, medewerker van de strafgriffie van de rechtbank Midden-Nederland, van 12 april 2016 gericht aan het hof, waarin zij meedeelt dat de raadsvrouw in de zaak met parketnummer 16-652269-15 bekend was maar dat er op 29 mei 2015 een nieuw parketnummer, te weten 16-659402-15, is aangemaakt en de raadsvrouw onder dat nieuwe parketnummer niet bekend was. De zaak is afgedaan onder laatst genoemd parketnummer.

De zitting bij de politierechter vond plaats op 18 december 2015. Verdachte en de raadsvrouw waren daarbij niet aanwezig. De politierechter heeft verstek verleend, nu de dagvaarding voor de zitting in eerste aanleg, middels een griffiebetekening, rechtsgeldig aan verdachte is betekend. Er is geen afschrift van de dagvaarding aan mr. Van Drimmelen gezonden.

Het hof overweegt dat de enkele omstandigheid dat de raadsvrouw is opgetreden als piketadvocaat en de verdachte heeft bijgestaan tijdens de toetsing van de inverzekeringstelling door de rechter-commissaris niet met zich brengt dat de raadsvrouw door de politierechter of andere justitiële autoriteiten moest worden aangemerkt als raadsvrouw die de verdachte bij gelegenheid van de behandeling van de strafzaak ter terechtzitting in eerste aanleg (eveneens) zou bijstaan. Mr. Van Drimmelen had, om als (gekozen) raadsvrouw te worden aangemerkt vóór de behandeling van de zaak in eerste aanleg een schriftelijke kennisgeving (stelbrief) aan de griffie van de rechtbank moeten zenden. Een dergelijke stelbrief ontbreekt. In zoverre faalt het preliminaire verweer.

Het hof overweegt voorts dat, hoewel de raadsvrouw geen stelbrief heeft verzonden, zij op grond van het contact met griffier kennelijk in de, hoewel onjuiste maar in dit specifieke geval verontschuldigbare, veronderstelling verkeerde dat zij als raadsvrouw wél geregistreerd stond en, een en ander gezien in het licht van de wijziging van het parketnummer, mocht verwachten dat zij een oproep voor de zitting in eerste aanleg zou ontvangen. Dat brengt mee dat - alles afwegende - naar het oordeel van het hof de zaak dient te worden teruggewezen naar de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland.

Het hof merkt nog op dat inmiddels door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof, twee getuigen zijn gehoord. De processen-verbaal van deze verhoren zijn gevoegd in het dossier en zullen worden meegezonden aan de rechtbank.

Lees hier de volledige uitspraak.




Print Friendly and PDF ^