Melding van een ongewoon voorval inzake de Wet milieubeheer. Hoogte van de op te leggen boete wordt gerelateerd aan de grootte van het bedrijf.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 1 april 2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:7941 Verdachte heeft zich niet gehouden aan de wettelijke verplichting om een ongewoon voorval zo spoedig mogelijk te melden aan de bevoegde autoriteiten.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een ongewoon voorval niet zo spoedig als mogelijk was heeft gemeld aan het bevoegde gezag. Hij baseert zich daarbij op de omstandigheid dat pas op 3 oktober 2013 om 16.34 uur bij de provincie melding is gedaan van een op 1 oktober 2013 om 18.00 uur plaatsgevonden overstroming van een spoelwateropslag, waardoor chroomzuur in het riool terecht was gekomen. Chroomzuur is immers een zeer milieugevaarlijke stof, zodat zodra dit in de riolering terecht komt er al een dreiging van milieuschade is. Het gaat niet aan om eerst te controleren of er wel of geen schade is of kon ontstaan vooraleer de melding werd gedaan. Deze dient immers zo snel mogelijk te geschieden zodat de bevoegde autoriteiten de mogelijkheid hebben om zelf vast te stellen of er kans is op milieuschade. Zo snel mogelijk kan, aldus de officier van justitie, niet anders uitgelegd worden dan vrijwel meteen nadat het voorval heeft plaatsgevonden en verdachte heeft dat nagelaten.

Standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen nu er geen sprake was van een meldingsplichtig ongewoon voorval. De raadsman wijst daarbij op het navolgende. Weliswaar heeft er op 1 oktober 2013 een ongewoon voorval plaatsgevonden, maar naar vaste jurisprudentie behoeft dit pas gemeld te worden indien dat voorval nadelige gevolgen voor het milieu heeft gehad of kon hebben. Feitelijk is er inderdaad een kleine hoeveelheid chroomhoudend spoelwater in een straatkolk op het bedrijfsterrein van verdachte terechtgekomen. Die straatkolk staat in verbinding met het schoonwaterriool, welke uiteindelijk via het naastgelegen militaire terrein van Defensie uitkomt op een sloot en dus inderdaad in het oppervlaktewater.

Echter, op 2 oktober 2013 heeft verdachte uit monsternemingen geconstateerd dat controleput S41 op haar terrein was verontreinigd, maar dat de laatste controleput op haar terrein, put S38, leeg was en derhalve niet verontreinigd. Verdachte heeft vervolgens het riool tussen de putten S38 en S41 doorgespoeld en het vervuilde water afgevoerd naar een erkende verwerker. Er heeft dus geen doorstroming plaatsgevonden en er is geen vervuild water buiten het terrein van verdachte terechtgekomen. Dat kon ook niet omdat er geen kans was op verspreiding doordat het die dagen niet heeft geregend. Er was dus geen enkel risico van nadelige gevolgen voor het milieu, dus de melding behoefde niet te worden gedaan en verdachte dient te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.

Oordeel van de rechtbank

Verbalisant naam verbalisant heeft vastgesteld dat verdachte een inrichting is als bedoeld in artikel 1 lid 1 van de Wet milieubeheer, alsmede een inrichting zoals aangegeven in categorie 1.3 onder c.2 en c.3 bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor), waardoor Gedeputeerde Staten het bevoegde gezag is.

De provincie Noord-Brabant heeft een melding ongewoon voorval van verdachte ontvangen, gedateerd 3 oktober 2013, tijdstip 16.34 uur, waarin staat omschreven dat op 1 oktober 2013 omstreeks 18.00 uur een spoelwateropslag is overspoeld waardoor ongeveer 5 liter vervuild spoelwater in een straatkolk terecht is gekomen.

Bij brief van 24 oktober 2013 heeft naam 1, manager SHE van verdachte omschreven dat een medewerker van de galvano-afdeling spoelwater uit twee reinigingsbaden in een opvangvoorziening had laten lopen en vervolgens de pomp had aangezet om het spoelwater op te pompen naar de IBC (een vloeistofcontainer). De medewerker is vergeten de pomp tijdig uit te schakelen en zag bij terugkomst dat er spoelwater vanuit de galvano-afdeling naar buiten liep. Er zou volgens de medewerker minder dan tien liter spoelwater in de straatkolk terecht zijn gekomen. De medewerker heeft het incident meteen gemeld bij de bedrijfsbeveiliging.

De vertegenwoordiger van verdachte, de heer naam 2, heeft verklaard dat het spoelwater chroomzuur bevatte.

Chroomzuur is de populaire benaming voor Chroomtrioxide en wordt als kankerverwekkend beschouwd. Bij een langdurige blootstelling aan die stof kunnen eczeem, zweren en perforaties aan het neustussenschot ontstaan.

De officier van justitie is van mening dat het voorval op 1 oktober 2013 moet worden betiteld als een gebeurtenis die afwijkt van de normale bedrijfsactiviteiten en derhalve een ongewoon voorval is als bedoeld in artikel 17.1 van de Wet milieubeheer. De verdediging heeft niet weersproken dat het een ongewoon voorval is als bedoeld in die wet en ook verdachte zelf, die het immers als zodanig heeft gemeld, vindt het een dergelijk ongewoon voorval. De rechtbank stelt aan de hand daarvan vast dat sprake is van een ongewoon voorval als bedoeld in artikel 17.1 van de Wet milieubeheer.

De officier van justitie verwijt verdachte dat zij niet zo spoedig mogelijk melding heeft gemaakt van dit voorval, maar pas twee dagen later. Dit terwijl verdachte wist dat chroomzuur een zeer milieugevaarlijke stof is en het daarmee vervuilde spoelwater in een straatkolk was gelopen welke op het schoonwaterriool uitkomt en vervolgens het oppervlaktewater zou kunnen bereiken. Alleen al deze dreigende milieuschade had voor verdachte reden moeten zijn om het voorval meteen te melden en verdachte heeft dat nagelaten.

Dat standpunt betwist de verdediging, nu niet bewezen kan worden dat het voorval ook daadwerkelijk tot een dreigend milieurisico heeft geleid. Als niet aannemelijk kan worden gemaakt dat er sprake was van een dreiging van nadelige gevolgen voor het milieu is er geen sprake van een zodanig ongewoon voorval dat dit gemeld had moeten worden en dat is hier het geval, aldus de raadsman.

Verdachte heeft immers meteen op 2 oktober 2013 de straatkolk gereinigd en heeft de drie putten waarlangs hetgeen zich in de bevuilde straatkolk bevond wordt afgevoerd (als eerste controleput S41) ieder voor zich gecontroleerd, van het riool afgesloten en doorgespoeld. De laatste gecontroleerde put (nummer S38) bleek droog te staan, dus die put kan niet door het spoelwater zijn bereikt. Zodoende is vastgesteld dat er geen verontreiniging buiten het bedrijfsterrein van verdachte heeft plaatsgevonden, evenmin bij het daarnaast gelegen terrein van Defensie en dus al helemaal niet in het oppervlaktewater. Er was ook geen risico dat dit zou kunnen gebeuren, omdat volgens de weersvoorspellingen het die dagen helemaal niet zou gaan regenen en vervuiling niet op een andere manier had kunnen plaats vinden. Verdachte had op 2 oktober 2013 monsters genomen uit de straatkolk. Op 3 oktober 2013 bleek haar uit analyse door SGS dat er sprake was van verontreiniging en daarna heeft verdachte alsnog melding gemaakt van het voorval.

De rechtbank verwerpt dit verweer. Een melding van een ongewoon voorval moet zo spoedig mogelijk worden gedaan wanneer door het voorval nadelige gevolgen voor het milieu zijn ontstaan of dreigen te ontstaan. Uit het bepaalde in artikel 1.1 lid 2 van de Wet Milieubeheer blijkt dat onder gevolgen voor het milieu in ieder geval wordt verstaan gevolgen voor het fysieke milieu, gezien vanuit het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat, alsmede van de relaties daartussen.

De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke dreiging in casu wel degelijk sprake was nu er chroomhoudend spoelwater in een straatkolk terecht was gekomen. De regelgeving is zodanig, dat bij twijfel aan de ernst van een incident als hoofdregel geldt dat ieder incident waarbij ook maar enige dreiging is van nadelige gevolgen voor het milieu, zo spoedig mogelijk moet worden gemeld. In zo’n geval is het niet aan de inrichting om eerst zelf te onderzoeken of de milieuschade zich al dan heeft verwezenlijkt en of er sprake is van reële dreiging. Het is immers voor de overheid van het grootste belang dat indien nodig ook zo spoedig mogelijk maatregelen kunnen worden getroffen om bij een ongewoon voorval eventuele nadelige effecten op de omgeving te kunnen bestrijden. Bovendien is de keuze om als onderneming zelf te gaan onderzoeken of er milieuschade is en tot welke grootte een onjuiste, welke strijdig kan zijn met het algemene belang. Daardoor wordt immers de overheid mogelijk de kans ontnomen om de exacte schade vast te kunnen stellen en om tijdige maatregelen te nemen om verdere schade aan het milieu te voorkomen. In dit geval steekt dat temeer nu de mate van vervuiling na de acties van verdachte in feite alleen nog maar kan worden vastgesteld op basis van de verklaring van de nalatige medewerker van verdachte, die heeft ingeschat dat er minder dan tien liter spoelwater de waterkolk zou zijn ingelopen.

Tot slot is het voor de overheid wenselijk zicht te hebben op ongewone voorvallen die zich binnen een bedrijf voordoen. Vaak voorkomende kleine voorvallen kunnen immers een indicatie geven van de mate van beheersing van processen en de deugdelijkheid van in gebruik zijnde machinerieën en installaties.

Naar het oordeel van de rechtbank is de regelgeving zodanig, dat indien er een incident plaatsvindt waarbij er spoelwater in het riool terecht komt dat is vervuild met een milieugevaarlijke stof, een dergelijk incident direct aan de autoriteiten moet worden gemeld. Verdachte heeft dat nagelaten en de rechtbank acht het feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 17.2, lid 1, van de Wet Milieubeheer, opzettelijke gepleegd, begaan door een rechtspersoon.

Strafoplegging

De rechtbank veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 15.000, waarvan € 10.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

Verdachte is, gelet op het aantal medewerkers en de hoogtechnologische markt waarin zij werkzaam is, aan te merken als een groot bedrijf. De hoogte van een op te leggen boete dient daaraan te worden gerelateerd, alsmede aan het belang voor de toekomst naar verdachte en naar soortgelijke bedrijven toe.

Aan de andere kant heeft verdachte geen justitieel verleden op milieutechnisch gebied en heeft zij wel maatregelen genomen om de gevolgen van het incident in te perken. Het laat onverlet dat verdachte meteen had moeten melden, maar voor de hoogte van de straf weegt de rechtbank dit wel mee.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^