Meineed, art. 207 Sr.
/Hoge Raad 22 mei 2012, LJN BW6213
Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch wegens "In een geval, waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen" veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden.
Namens verdachte is cassatie ingesteld.
Het eerste middel behelst voorts de klacht dat uit de bewijsconstructie niet kan volgen dat de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd vals en in strijd met de waarheid is, noch dat verdachte met het door artikel 207 Sr verlangde opzet heeft gehandeld.
Hoge Raad
Uit 's Hofs bewijsvoering kan niet zonder meer worden afgeleid dat het opzet van de verdachte ten tijde van het afleggen van haar verklaring op 30 oktober 2007 was gericht op het afleggen van een valse verklaring omtrent de aanwezigheid van betrokkene 1 bij een verjaardagsfeest dat op 2 juli 2005 werd gevierd in Dippidoo. De bewezenverklaring is derhalve ontoereikend gemotiveerd. Het middel slaagt in zoverre.
Conclusie AG
Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat op 2 juli 2005 geen feestje heeft plaatsgevonden of dat betrokkene 1 niet op dat feestje is geweest. Uit de gebezigde bewijsmiddelen is niet af te leiden dat verdachte bewust valselijk heeft verklaard. Naar beste weten van verdachte heeft het verjaardagsfeestje plaatsgevonden op 2 juli 2005.
Dat het verjaardagspartijtje niet op 2 juli 2005 heeft plaatsgevonden staat inderdaad niet onomstotelijk vast. Uit bewijsmiddel 4 is slechts af te leiden dat verdachte niet meer zeker was van de datum toen de rechter haar met nadruk over de datum bevroeg. Dat de broer van verdachte niet bij het verjaardagspartijtje is geweest is evenmin uit de gebezigde bewijsmiddelen af te leiden. Ter terechtzitting in hoger beroep van 23 juli 2009 heeft verdachte verklaard dat zij, als getuige ter terechtzitting van de rechtbank Roermond, niet twijfelde dat de datum van het feestje 2 juli 2005 was. Zij wist dat het feestje viel tijdens haar verhuizing en zij heeft op 1 juli 2005 de sleutel van haar nieuwe huis in [plaats B] gekregen. Uit de verklaringen van verdachte is af te leiden dat zij reconstructief tot deze datum is gekomen. Zij werd hierin bevestigd door uitlatingen van haar schoonzus. Twijfel sloeg toe toen de rechter maar bleef vragen over de datum.
Waarin schuilt nu de valsheid van haar verklaring? Wanneer het verjaardagspartijtje heeft plaatsgevonden staat niet vast. Onder 1 van de bewijsoverwegingen in het verkorte arrest heeft het hof wel overwogen dat verdachte is gehoord in de strafzaak tegen haar broer die werd verdacht van een poging tot diefstal met geweld in de gemeente Venlo op 2 juli 2005, maar het hof vermeldt niet aan welk wettig bewijsmiddel het dit gegeven heeft ontleend. Evenmin heeft het hof vastgesteld dat de broer van verdachte onherroepelijk voor dit feit is veroordeeld. In ieder geval is niet bewezen dat het partijtje zeker niet op 2 juli 2005 is geweest. De enige onjuistheid in de verklaring van verdachte zou kunnen zijn dat zij heeft gezegd er zeker van te zijn dat de datum 2 juli 2005 was, omdat zij twijfelde toen zij haar verklaring tekende.
Veroordeling voor meineed (artikel 207 Sr) verlangt dat de getuige opzettelijk een valse verklaring onder ede heeft afgelegd. Voorwaardelijk opzet is voldoende. Dan zal wel moeten vaststaan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft beseft en op de koop toegenomen dat zij een onjuiste verklaring heeft afgelegd. De bewezenverklaring is mede in het licht van hetgeen door de verdediging is aangevoerd ontoereikend gemotiveerd.
Beide onderdelen van het eerste middel treffen doel. |