Medeplegen van overbrenging van een container kogellagers naar de Verenigde Arabische Emiraten in strijd met de EVOA

Rechtbank Rotterdam 24 januari 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:2027

De verdachte rechtspersoon heeft als professionele marktdeelnemer samen met haar mededader in strijd met een wezenlijk voorschrift uit de EVOA een zeecontainer met daarin verroeste niet direct bruikbare kogellagers willen overbrengen naar de VAE. De VAE heeft de invoer van dergelijke afvalstoffen uit de Europese Unie verboden. De bepalingen van de EVOA en daarmee samenhangende regelgeving beogen internationale afvaltransporten te reguleren om ongewenste gevolgen dan wel risico’s voor het milieu te vermijden. Wanneer afvalstoffen ongecontroleerd de grenzen van de Europese Unie passeren, kunnen de bevoegde autoriteiten zich niet goed op de hoogte stellen van de risico’s en niet de benodigde maatregelen treffen ter bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu. De verdachte rechtspersoon heeft met haar handelen het controlesysteem van de EVOA en de bij de milieuvoorschriften betrokken belangen van de bescherming van het milieu ondermijnd voor economisch gewin.

Ontvankelijkheid officier van justitie

De raadsman heeft de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (hierna OM) bepleit, omdat het OM het recht op strafvervolging verspeeld heeft. De met het toezicht en handhaving belaste opsporingsambtenaar van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), naam ambtenaar, heeft aan de verdachte rechtspersoon een schriftelijke waarschuwing uit doen gaan voor het tenlastegelegde feit. Bij de verdachte rechtspersoon is hierdoor het vertrouwen opgewekt dat zij geen boete c.q. transactievoorstel zou ontvangen. Door nu toch te vervolgen handelt het OM in strijd met het opgewekt gerechtvaardigd vertrouwen dat dit niet zou gebeuren. Er is sprake van een toezegging van een ambtenaar van het ILT waaraan het OM gebonden is.

Beoordeling

Uit het verhandelde ter terechtzitting en het dossier blijkt niet dat er concrete uitlatingen zijn gedaan of daarmee gelijk te stellen gedragingen zijn verricht door functionarissen van het OM of door functionarissen van wie uitlatingen of gedragingen aan het OM zouden kunnen worden toegerekend die bij de verdachte rechtspersoon het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen hebben gewekt dat zij niet verder vervolgd zou worden. Aan ambtenaren van het ILT is niet de bevoegdheid toegekend om beslissingen te nemen over de vervolging.

Blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen niet ter zake bevoegde ambtenaren geen voor het OM bindende uitlatingen doen. Het verweer wordt verworpen.

Waardering van het bewijs

Standpunt verdediging

De verdachte rechtspersoon handelt niet in afval. Ook de partij kogellagers die de verdachte rechtspersoon had verkocht aan naam bedrijf 1 betrof geen afval. Op de foto’s in het dossier is weliswaar te zien dat er roest zit op de kogellagers, maar de roestvorming kan na de inkoop en inspectie door de koper zijn opgetreden. Bovendien is de roestvorming niet zodanig dat hierdoor de kogellagers niet meer gebruikt kunnen worden. Omdat de verdachte rechtspersoon meende dat geen sprake was van afval, had zij geen (voorwaardelijk) opzet op het handelen in strijd met de Verordening (EG) Nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2016 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (hierna de EVOA) en dient zij te worden vrijgesproken van het opzettelijk illegaal overbrengen van afval.

Beoordeling

De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.

In de periode van 7 tot en met 9 september 2016 heeft de douane in de Rotterdamse haven de container containernummer gecontroleerd. Deze container was geladen met een kunststof bak en big bags met daarin los gestorte roestige metalen kogellagers die naar de Verenigde Arabische Emiraten (hierna VAE) zouden worden vervoerd. De verdachte rechtspersoon heeft deze kogellagers verkocht tegen een stuksprijs van 44 eurocent aan naam bedrijf 1, naam, VAE en stond op het uitvoergeleidedocument als afzender/exporteur vermeld. Op de draft Bill of Lading stond naam bedrijf 2 als verscheper van deze container voor naam bedrijf 1 naam, VAE.

De rechtbank overweegt daarnaast het volgende.

De kogellagers waren van een verschillend formaat en waren ongesorteerd en zonder beschermende maatregelen in de bak en de big bags gedeponeerd. Op de kogellagers zat roest. De kogellagers waren zonder nadere behandeling niet geschikt voor gebruik; zij konden niet direct worden ingezet in een productieproces.

Er is daarom sprake van een afvalstof als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Richtlijn 2008/98 van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 (Kaderrichtlijn afvalstoffen) waarnaar verwezen wordt in artikel 2 onder 1 van de EVOA. De kogellagers kunnen als afvalstof worden geclassificeerd onder code B1010 opgenomen in Bijlage III van de EVOA.

Op grond van de artikelen 36 en 37 van de EVOA in samenhang met Verordening (EU) nr. 674/2012 van de Commissie van 23 juli 2012, is de uitvoer van deze afvalstof met als doel een nuttige toepassing naar de VAE niet toegestaan. Artikel 2, aanhef en onder 35 sub f van de EVOA merkt de overbrenging van afvalstoffen in strijd met artikel 36 lid 1 onder f aan als een illegale overbrenging.

In het economisch strafrecht wordt een ‘kleurloos’ opzetbegrip gehanteerd. Dit betekent dat verdachtes opzet slechts gericht hoeft te zijn op de gedraging als zodanig, de verscheping en overbrenging van goederen, en niet op de wederrechtelijkheid daarvan. De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de verdachte rechtspersoon met de medeverdachte de bovengenoemde goederen opzettelijk heeft verscheept naar de VAE.

De rechtbank komt op grond van wat hiervoor is overwogen tot het oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat sprake is van het illegaal overbrengen van afval.

Het tenlastegelegde is bewezen.

Bewezenverklaring

  • medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.60, tweede lid van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon.

Strafoplegging

  • Aan de rechtspersoon is opgelegd een geldboete van €4.000 waarvan €2.000 voorwaardelijk

 

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^