HR: Ook geschriften (zoals notities van verdachten) waarvan de inhoud nog niet aan de raadsman is medegedeeld, kunnen in uitzonderingsgevallen object uitmaken van het verschoningsrecht van de advocaat

Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2686

De rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, heeft bij beschikking van 20 mei 2016 de klaagschriften van de klagers, voor zover zij zagen op de drie in de beschikking omschreven stukken, gegrond verklaard en voor het overige ongegrond verklaard.

Door elk van beide klagers – die in hun klaagschriften klaagden over schending van het verschoningsrecht dat klager sub 2 als raadsman van klager sub 1 zou hebben ten aanzien van onder die klager 1 inbeslaggenomen stukken – beroep in cassatie ingesteld. Tevens is tegen de bestreden beschikking door de officier van justitie, mr. B.E.M van de Ven, beroep in cassatie ingesteld. 

In de onderhavige zaak gaat het om geschriften van de hand van de klager sub 1, de verdachte, die zijn aangetroffen in zijn cel en waarvan de inhoud nog niet aan zijn raadsman, de klager sub 2, was meegedeeld. 

De onderhavige inbeslagneming vond plaats na de inwerkingtreding op 1 maart 2015 van de zogenoemde versnelde beklagprocedure in verschoningsrechtzaken, zodat die procedure in casu van toepassing is. In de op 29 april 2016 ingediende klaagschriften wordt melding gemaakt van – en geklaagd over – een beslissing van de rechter-commissaris van 25 april 2016. 

Klager 1 is geen persoon met bevoegdheid tot verschoning. Diens klaagschrift heeft daarom te gelden als een door de beslagene gedaan ‘gewoon’ beklag tegen de inbeslagneming en het voortduren ervan in de zin van art. 552a Sv. Het lot van dit klaagschrift is afhankelijk van het klaagschrift dat door de verschoningsgerechtigde is ingediend. 

Middelen

De middelen bevatten onder meer de klacht dat de Rechtbank de verkeerde maatstaf heeft gehanteerd bij de beoordeling van het door de klager sub 2 gedane beroep op zijn verschoningsrecht met betrekking tot de stukken die onder de klager sub 1 in beslag zijn genomen.

Beoordeling Hoge Raad

Ingevolge art. 218 Sv kan degene die uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding verplicht is, zich in rechte op zijn verschoningsrecht beroepen omtrent hetgeen waarvan de wetenschap aan hem als zodanig is toevertrouwd. Het gaat daarbij om de wetenschap die een verschoningsgerechtigde heeft verkregen in de uitoefening van zijn beroep. Een advocaat komt daarom alleen een verschoningsrecht toe in het kader van zijn juridische dienstverlening aan een rechtzoekende die zich tot hem heeft gewend vanwege zijn hoedanigheid van advocaat (vgl. HR 10 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3258).

De aard van de bevoegdheid tot verschoning van een advocaat, brengt mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken in beginsel toekomt aan die advocaat. Indien deze zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven en geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan gediend hebben en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. Daarbij doet niet ter zake of de in het geding zijnde geschriften zich bij de advocaat zelf of bij diens cliënt bevonden. Vgl. HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9262.

In de onderhavige zaak gaat het om geschriften van de hand van de klager sub 1, de verdachte, die zijn aangetroffen in zijn cel en waarvan de inhoud nog niet aan zijn raadsman, de klager sub 2, was meegedeeld.

Ook geschriften waarvan de inhoud nog niet aan de raadsman is medegedeeld, kunnen in uitzonderingsgevallen object uitmaken van het verschoningsrecht van de advocaat. Daarvoor is van belang of op grond van in aanmerking komende feiten of omstandigheden aannemelijk is dat de inhoud van die geschriften daadwerkelijk bestemd is om door de cliënt aan de advocaat in de uitoefening van zijn beroep te worden toevertrouwd. Ook in zo een geval is het in beginsel aan de verschoningsgerechtigde om te beoordelen of, het voorgaande in aanmerking genomen, die geschriften object van zijn verschoningsrecht uitmaken, tenzij redelijkerwijs geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.

De namens de klager sub 2 geformuleerde klacht houdt in dat de Rechtbank bij de beoordeling van de vraag of de "overige in beslag genomen stukken" geheimhouderstukken zijn, niet de juiste maatstaf heeft toegepast. Die klacht mist feitelijke grondslag. De Rechtbank heeft vooropgesteld dat het in de eerste plaats aan de verschoningsgerechtigde is om te beoordelen of de bedoelde stukken object uitmaken van zijn verschoningsrecht, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat het standpunt van de verschoningsgerechtigde niet juist is.

In de gegeven omstandigheden diende de Rechtbank daarbij ook te beoordelen, zoals zij heeft gedaan, of aannemelijk is dat de door de klager sub 1 gemaakte aantekeningen op de desbetreffende stukken bestemd waren om inhoudelijk aan de advocaat in de uitoefening van zijn beroep te worden toevertrouwd. Aldus heeft de Rechtbank niet een onjuiste maatstaf toegepast.

De namens de Officier van Justitie geformuleerde klacht heeft betrekking op de drie in de overwegingen van de Rechtbank genoemde notities die door haar als geheimhouderstukken zijn aangemerkt. Bij de beoordeling van die stukken zou de Rechtbank niet de juiste maatstaf hebben toegepast. De klacht berust op de opvatting dat in het geval de inhoud van de door de cliënt gemaakte notities nog niet aan de verschoningsgerechtigde is toevertrouwd, het hiervoor genoemde criterium niet van toepassing is. Die opvatting is onjuist.

Het namens de Officier van Justitie voorgestelde middel klaagt voorts dat de Rechtbank ten onrechte, althans onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat de in de beschikking genoemde drie notities als geheimhouderstukken zijn aan te merken.

Bij de beoordeling door de rechter of notities waarvan de inhoud nog niet aan de verschoningsgerechtigde ter kennis is gebracht, als geheimhouderstukken kunnen worden aangemerkt, is van belang of die notities, gezien de aard en de inhoud daarvan, kunnen worden aangemerkt als bevattende informatie die door een cliënt aan een advocaat in de uitoefening van zijn beroep pleegt te worden toevertrouwd en of aannemelijk is dat die informatie in het concrete geval daadwerkelijk bestemd is om door de cliënt aan de advocaat te worden meegedeeld.

Gelet op het voorgaande is het oordeel van de Rechtbank dat de stukken, te weten

"- een kennelijk uit een schrift gescheurd velletje, met opschrift 'voorbereiding verhoor';
- een half schrijfblokvel, waarvan de tekst begint met 'Rotterdam camera's/vuilnisbakken';
- een schrijfblokvel met aanhef aan de ene kant 'nog te verrichten onderzoek' en aan de andere kant 'Forensisch, digitaal & getuigenverklaringen",

zijn aan te merken als geheimhouderstukken, niet onbegrijpelijk en is het toereikend gemotiveerd. Voor verdere toetsing van dit oordeel is in cassatie geen plaats.

Het namens de klager sub 2 voorgestelde middel bevat vervolgens de klacht dat de Rechtbank onbegrijpelijk dan wel ontoereikend gemotiveerd heeft geoordeeld dat de in de beschikking bedoelde "overige in beslag genomen stukken" geen geheimhouderstukken betreffen.

Gelet op hetgeen is overwogen, is het bedoelde oordeel van de Rechtbank niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Voor verdere toetsing van dit oordeel is in cassatie geen plaats.

De middelen zijn tevergeefs voorgesteld.

Beoordeling middel klager sub 1 (verdachte)

Het middel klaagt dat de Rechtbank ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld "dat de overige in beslag genomen stukken géén geheimhouderstukken betreffen".

Namens de klager sub 1 is bij de Rechtbank een klaagschrift ingediend dat strekt tot opheffing van het beslag op onder hem inbeslaggenomen stukken op de grond dat deze stukken object zijn van het verschoningsrecht van zijn raadsman. Ook door de raadsman is een daartoe strekkend klaagschrift bij de Rechtbank ingediend.

Zoals is beslist in het arrest van de Hoge Raad van 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3076, NJ 2016/8, dient in de beklagzaak van de beslagene die niet de verschoningsgerechtigde is, het oordeel in de beklagprocedure van de verschoningsgerechtigde, als dat onherroepelijk is geworden, tot uitgangspunt te worden genomen. Indien in die laatste procedure onherroepelijk is beslist dat inbeslagneming van de desbetreffende brieven of andere stukken in strijd is met het verschoningsrecht, is het klaagschrift van de beslagene in zoverre gegrond en is kennisneming van die bescheiden niet toegestaan. In het geval dat het beroep van de verschoningsgerechtigde op zijn verschoningsrecht ongegrond wordt verklaard, moet de beslagene niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klaagschrift voor zover het de klachten met betrekking tot het verschoningsrecht betreft.

Nu op grond van hetgeen is overwogen het door de klager sub 2 ingestelde cassatieberoep zal worden verworpen, dient de klager sub 1 bij gebrek aan belang in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk te worden verklaard.

De Hoge Raad verklaart de klager sub 1 niet-ontvankelijk in het beroep en verwerpt de overige beroepen.

Lees hier de volledige uitspraak. 

Print Friendly and PDF ^