HR: kan slachtoffer, bij het uitblijven van vervolging, d.m.v. de procedure van art. 51b Sv stukken krijgen voor de onderbouwing van een art. 12 Sv-klacht?

Hoge Raad 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2334


Deze vordering tot cassatie in het belang der wet betreft een beschikking van de rechter-commissaris in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 februari 2014, waarbij het bezwaarschrift tegen de beslissing van de officier van justitie dat aan de nabestaande van het slachtoffer/de benadeelde partij geen afschrift of inzage van de stukken wordt verstrekt, ongegrond is verklaard.

Middel

Het middel stelt de vraag aan de orde of het slachtoffer van een strafbaar feit, bij het uitblijven van vervolging, op grond van art. 51b, eerste lid, Sv recht heeft om met het oog op het doen van beklag als bedoeld in art. 12 Sv kennis te nemen van stukken die betrekking hebben op het onderzoek naar aanleiding van dat strafbaar feit. De Rechter-Commissaris heeft die vraag ontkennend beantwoord, het middel beantwoordt die vraag bevestigend.

Beoordeling Hoge Raad

Kennisneming van stukken kan bij het uitblijven van vervolging voor het slachtoffer (waaronder ingevolge thans art. 51a Sv mede worden begrepen bepaalde nabestaanden van een slachtoffer wiens overlijden rechtstreeks veroorzaakt is door het strafbaar feit) in het bijzonder van belang zijn met het oog op de beoordeling van zijn mogelijkheid om op de voet van art. 12 Sv beklag te doen bij het gerechtshof. Ten behoeve van het slachtoffer dat de mogelijkheid van het doen van zo een beklag wil onderzoeken, bepaalt art. 51ac, derde lid, Sv dat het slachtoffer op zijn verzoek 'voldoende informatie' ontvangt om te beslissen of hij beklag zal doen bij het gerechtshof. Daarnaast volgt uit art. 51ac, tweede lid, Sv dat het slachtoffer ook afgezien van het doen van beklag recht heeft op informatie over de zaak naar aanleiding van het strafbaar feit waarvan hij slachtoffer is. Voorts bepaalt art. 12f Sv dat het slachtoffer in het kader van die beklagprocedure kennis kan nemen van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Deze voorziening strekt ertoe degene die op de voet van art. 12, eerste lid, Sv schriftelijk beklag doet, in staat te stellen het daarin ingenomen standpunt tijdens deze procedure (nader) te onderbouwen. De voorzitter van het gerechtshof beslist over de kennisneming indien daarom wordt verzocht. De voorzitter kan op grond van art. 12f, tweede lid, Sv bepaalde stukken van kennisneming uitzonderen in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de opsporing of vervolging van strafbare feiten of op zwaarwichtige gronden aan het algemeen belang ontleend.

Deze wettelijke regeling waarborgt dat het slachtoffer voldoende mogelijkheden heeft om zich te informeren over de wenselijkheid en haalbaarheid van het doen van beklag als bedoeld in art. 12 Sv en om in een dergelijke beklagprocedure zijn belangen te (doen) behartigen. Noch het belang van het slachtoffer, noch art. 6 en 11 van de Richtlijn 2012/29/EU en de hiervoor onder 4 weergegeven wetsgeschiedenis, brengen mee dat art. 51b Sv aldus moet worden uitgelegd dat het slachtoffer aan die bepaling het recht kan ontlenen om met het oog op het doen van beklag als bedoeld in art. 12 Sv kennis te nemen van stukken als bedoeld onder 5.1.

Daarbij komt het volgende. Ingevolge art. 51b, eerste lid, Sv moet een verzoek tot kennisneming van processtukken die voor het slachtoffer van belang zijn, worden ingediend bij de officier van justitie. Op grond van het derde lid van art. 51b Sv kan de officier van justitie deze kennisneming door het slachtoffer weigeren als de stukken niet als processtukken kunnen worden aangemerkt dan wel indien de officier van justitie dit onverenigbaar acht met een van de in art. 187d, eerste lid, Sv vermelde belangen. Het gaat bij die belangen uitsluitend om het voorkomen van ernstige overlast voor een getuige, van ernstige belemmering van een getuige in de uitoefening van zijn ambt of beroep, van schade aan een zwaarwegend opsporingsbelang en van schade aan het belang van staatsveiligheid.

Dit brengt mee dat aan een bevestigende beantwoording van de onder 5.1 gestelde vraag het nadeel is verbonden dat in gevallen waarin (nog) geen vervolging plaatsvindt, niet goed valt te begrenzen welke - mogelijk zeer gevoelige - informatie uit het opsporingsdossier voor kennisneming aan het slachtoffer beschikbaar dient te worden gesteld. De limitatieve, en in vergelijking met die genoemd in art. 12f, derde lid, Sv restrictievere weigeringsgronden van art. 51b, derde lid, Sv bieden immers niet in alle situaties voldoende aanknopingspunten voor die begrenzing.

Dit alles leidt ertoe dat de Hoge Raad de gestelde vraag ontkennend beantwoordt. Anders dan het middel betoogt, is hier geen sprake van een verkeerde uitleg van art. 51b Sv. Daarom faalt het middel. De omstandigheid dat het ten tijde van de bestreden beschikking geldende wettelijke regime anders was vormgegeven dan in de hiervoor besproken huidige wettelijke regeling, leidt niet tot een andere uitkomst.

Lees hier de volledige uitspraak.



Print Friendly and PDF ^