HR herhaalt afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid
/Hoge Raad 22 april 2025, ECLI:NL:HR:2025:640
De verdachte is bij arrest van 22 november 2022 door het gerechtshof Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 51 maanden, met aftrek van voorarrest, wegens de eendaadse samenloop van medeplegen van invoer van ongeveer 250 kilogram cocaïne (artikel 2 onder A Opiumwet) en medeplegen van voorbereidingshandelingen daartoe (artikel 10a lid 1 Opiumwet). Daarnaast is hij veroordeeld voor verboden wapenbezit (artikel 26 lid 1 Wet wapens en munitie). De zaak maakt deel uit van een breder onderzoek naar de invoer van cocaïne via een fruitoverslagbedrijf in Rotterdam, waarbij meerdere verdachten betrokken zijn.
De verdachte was op uitzendbasis werkzaam als vorkheftruckchauffeur en werd betrokken bij gesprekken over een aankomende partij cocaïne. Hoewel hij aanvankelijk aangaf niet aanwezig te zullen zijn bij de aankomst van de partij, bleef hij betrokken door onder meer het aandragen van alternatieve contactpersonen en het onderhouden van communicatie over de voortgang. Volgens het hof heeft hij daarmee een actieve bijdrage geleverd aan zowel de invoer als de voorbereidingshandelingen. Het hof heeft de verklaring van de verdachte dat hij zich zou hebben willen terugtrekken als ongeloofwaardig terzijde geschoven.
Middel
Namens de verdachte is een cassatiemiddel voorgesteld dat klaagt dat het oordeel van het hof dat sprake is van medeplegen onvoldoende is gemotiveerd. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte geen nauwe en bewuste samenwerking heeft gehad met zijn medeverdachten, maar juist heeft geprobeerd afstand te nemen van de criminele activiteiten.
Beoordeling Hoge Raad
De Hoge Raad overweegt dat voor medeplegen een nauwe en bewuste samenwerking vereist is, waarbij de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht moet zijn. Indien geen sprake is van gezamenlijke uitvoering, moet de rechter nauwkeurig motiveren waarom toch van medeplegen wordt uitgegaan. Daarbij kan worden gekeken naar onder meer de intensiteit van samenwerking, rolverdeling, aanwezigheid op cruciale momenten en het belang van de rol van de verdachte.
“Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. (Vgl. HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316.)”
Toepassing op onderhavige zaak
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn uitlatingen dat hij niet aanwezig zou zijn, bemoeienis heeft gehouden met de invoer van de partij cocaïne. Zo heeft hij alternatieve personen aangedragen die konden helpen bij het lossen van de lading en heeft hij actief informatie uitgewisseld over de voortgang. Ook heeft hij twee keer uit eigen beweging gevraagd om op de hoogte gehouden te worden en heeft hij positief gereageerd op berichtgeving over de aankomst van de lading.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof zijn oordeel toereikend heeft gemotiveerd. Het hof heeft voldoende gemotiveerd waarom sprake is van een op de invoer gerichte nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. Daarbij heeft het hof in het bijzonder gelet op de actieve rol van de verdachte in de voorbereidingsfase en zijn betrokkenheid bij de uitvoering. De klacht faalt dan ook.
Wel stelt de Hoge Raad vast dat de redelijke termijn voor behandeling van het cassatieberoep is overschreden, aangezien meer dan twee jaren zijn verstreken sinds het instellen van het beroep. Daarom wordt de duur van de opgelegde gevangenisstraf verminderd van 51 maanden naar 49 maanden.
Conclusie
De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige en bevestigt dat het hof terecht medeplegen heeft aangenomen. De verdachte heeft, ondanks zijn verweer van afstand nemen, in voldoende mate een wezenlijke en actieve bijdrage geleverd aan de invoer van cocaïne en de voorbereidende handelingen daartoe.
Lees hier de volledige uitspraak.