Gevangenisstraf voor mensenhandel en faillissementsfraude. Valsheid in geschrifte met betrekking tot PGB- en uitkeringsformulieren niet bewezen. Bij oplegging straf wordt rekening gehouden met publiciteit rond de persoon van verdachte.

Rechtbank Gelderland 23 oktober 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:6541 Verdachte heeft, als feitelijk leidinggever van naam 1, naam 2 en later naam 4, onder het mom van het bieden van dagbesteding en begeleiding aan personen met psychosociale en/of verslavingsproblemen naar Bijbelse normen, mensen gedwongen en/of bewogen tot het verrichten van fysiek zware arbeid gedurende volledige werkdagen (en soms meer) zonder hen hiervoor te betalen. De personen accepteerden dit, omdat zij zich in een volstrekt ongelijkwaardige positie bevonden door hun verslavingsproblematiek, schulden en leefsituatie. Door de omstandigheden die bij naam 1 werden gecreëerd ontstond er een afhankelijkheidssituatie waaraan het voor de cliënten in redelijkheid niet mogelijk was om zich te onttrekken. Verdachte heeft op deze wijze misbruik gemaakt van het uit deze omstandigheden voortvloeiende overwicht en van de kwetsbare positie van deze personen.

Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan faillissementsfraude. Verdachte was feitelijk leidinggever van naam 2 en heeft in deze hoedanigheid in de periode vlak voor het faillissement van naam 2 een behoorlijke afwikkeling van het faillissement gefrustreerd, waardoor de boedel, en daarmee de crediteuren van naam 2, is benadeeld. De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte oprecht een doorstart leek te willen bewerkstelligen. Dat dit streven heeft geleid tot dit bewezenverklaarde feit, dat met name voor rekening komt van een deel van de crediteuren, rekent de rechtbank verdachte echter wel degelijk aan.

In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte nog niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, alsmede met het feit dat de zaak heeft geleid tot veel publiciteit rond de persoon van verdachte. Weliswaar heeft verdachte die publiciteit mede door zijn handelwijze over zichzelf afgeroepen, maar anderzijds is in de media over verdachte ook een beeld geschapen, in het bijzonder ten aanzien van verwijten die niet worden bevestigd door de bewijsmiddelen in deze strafzaak. De impact van dergelijke ernstige beschuldigingen op verdachte en zijn privéleven weegt de rechtbank mee.

De rechtbank legt een aanzienlijk lichtere straf op dan de straf die door de officier van justitie is geëist, nu de rechtbank een groot deel van de ten laste gelegde feiten niet bewezen acht.

De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

 

Print Friendly and PDF ^