Getuigenverzoek: zwijgen kan op zich geen grond vormen afwijzing, maar hieraan kan wel betekenis toekomen bij de beoordeling of een verzoek voldoende is gemotiveerd

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 27 maart 2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:1303

Naar het oordeel van de rechtbank kan het zwijgen van een verdachte op zich geen grond vormen voor het afwijzen van een verzoek tot het horen van een getuige. Maar onder omstandigheden kan hieraan wel betekenis toekomen bij de beoordeling of een verzoek voldoende is gemotiveerd. Een dergelijke motivering dient immers voldoende concreet en specifiek te zijn en in dat verband kan de omstandigheid dat er door het zwijgen van verdachte geen concrete betwisting is van het scenario zoals dat in het dossier naar voren komt, wel degelijk een rol spelen. Het niet (willen) afleggen van een verklaring door de verdachte kan er toe leiden dat noodzakelijke informatie ontbreekt om de betekenis van het horen van de verzochte getuige voor de beantwoording van de vragen van art 348 en 350 Sv voldoende te onderbouwen. Het risico daarvoor ligt op dit punt bij de verdediging.

Verloop

In 2016 is door de rechter-commissaris een regiebijeenkomst gehouden en zijn diverse onderzoekswensen gehonoreerd, waaronder het horen van een aantal getuigen, met betrekking tot zaaksdossier ZD04 inzake (kort gezegd) export van harddrugs naar Australië en witwassen.

In december 2017 zijn in Australië drie getuigen gehoord (Naam 2, Naam 3 en Naam 4). Het is niet gelukt een aantal andere getuigen te horen, te weten Naam 5, Naam 6, Naam 7 en Naam 8, omdat zij niet wilden meewerken. Bovendien zijn twee Australische dossiers toegevoegd aan het procesdossier (Naam 22). Een en ander is neergelegd in een proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris d.d. 7 februari 2018.

Op 7 maart 2018 is er opnieuw een regiebijeenkomst geweest. Daar is onder meer afgesproken dat de verdediging tot uiterlijk 13 juli 2018 aanvullende onderzoekswensen kon indienen. Na verleend uitstel zijn uiteindelijk op 9 november 2018 nieuwe onderzoekswensen ingediend. De officier van justitie heeft daarop gereageerd en verzocht vrijwel alle verzoeken af te wijzen.

Bij beschikking van 7 februari 2019 heeft de rechter-commissaris de verzoeken afgewezen.

Namens bovengenoemde vier verdachten heeft mr. Poppelaars op 21 februari 2019 een bezwaarschrift ingediend tegen deze beschikking.

De officier van justitie heeft schriftelijk gereageerd op dit bezwaarschrift.

Het bezwaarschrift is behandeld in de meervoudige raadkamer van 13 maart 2019. Daar zijn gehoord de officier van justitie, mr. Lont, en mr. Poppelaars als gemachtigd raadsman namens alle verdachten. De verdachten zijn behoorlijk opgeroepen maar niet verschenen.

Omvang van het geschil

Allereerst stelt de rechtbank vast dat door de verdachte Naam 9 geen bezwaar is ingediend tegen de beschikking van de rechter-commissaris, die ook in zijn zaak is genomen.

Bij de behandeling in raadkamer is gebleken dat het bezwaar niet ziet op de beslissingen van de rechter-commissaris inzake de stukken (onderdelen A, B en E) en evenmin op zijn overwegingen (onderdeel D) inzake een vijftal eerder toegewezen getuigen. Wat die getuigen betreft heeft de rechter-commissaris laten weten dat inmiddels vanuit Australië en Groot-Brittannië formeel is bevestigd dat de getuigen Naam 5, Naam 8. Naam 6 en Naam 7 niet kunnen worden gehoord, omdat deze getuigen daaraan niet willen meewerken. De getuige Naam 21 zal door de rechter-commissaris nog wel worden gehoord.

Het bezwaar is dus uitsluitend gericht tegen de afwijzing van het verzoek om een aantal getuigen te horen (onderdeel C), te weten:

1. Naam 10 ;
2. Naam 11 ;
3. Naam 12 ;
4. Naam 13 ;
5. Naam 14 ;
6. Naam 15 ;
7. Naam 16 ;
8. Naam 17 ;
9. Naam 18 ;
10. Naam 19 ;
11. Naam 20.

Het standpunt van de verdachten

De raadsman heeft volhard in de bezwaren en heeft dit nader onderbouwd door middel van een pleitnotitie.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar de schriftelijke reactie, bepleit dat de bezwaren ongegrond worden verklaard.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank merkt in de eerste plaats op dat de onderbouwing van de getuigenverzoeken feitelijk alleen ziet op de verdachte verdachte 1. Wanneer hierna wordt gesproken over verdachte, wordt daarmee dan ook verdachte 1 bedoeld.

Nu de rechter-commissaris eerdere (getuigen)verzoeken ook heeft toegewezen in de zaken van de drie medeverdachten (naar de rechtbank aanneemt vanwege samenhang met andere zaaksdossiers), neemt de rechtbank dat eveneens tot uitgangspunt.

De rechter-commissaris heeft terecht het verdedigingsbelang als uitgangspunt genomen bij de beoordeling van de getuigenverzoeken, waarbij door de verdediging voldoende dient te worden gemotiveerd waarom de verzoeken van belang zijn voor enige in de strafzaak te nemen beslissing op grond van artikel 348 en 350 Wetboek van Strafvordering (Sv). Daarbij geldt volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat van de verdediging mag worden verwacht dat specifiek wordt gemotiveerd waarom getuigen à decharge het tenlastegelegde kunnen betwisten.

Door de verdediging is betoogd dat de rechter-commissaris daarbij ten onrechte heeft betrokken dat verdachte – door zich op zijn zwijgrecht te beroepen – geen alternatief scenario heeft geschetst dat onderzocht of getoetst dient te worden.

Naar het oordeel van de rechtbank kan het zwijgen van een verdachte op zich geen grond vormen voor het afwijzen van een verzoek tot het horen van een getuige. Maar onder omstandigheden kan hieraan wel betekenis toekomen bij de beoordeling of een verzoek voldoende is gemotiveerd. Een dergelijke motivering dient immers voldoende concreet en specifiek te zijn en in dat verband kan de omstandigheid dat er door het zwijgen van verdachte geen concrete betwisting is van het scenario zoals dat in het dossier naar voren komt, wel degelijk een rol spelen. Het niet (willen) afleggen van een verklaring door de verdachte kan er toe leiden dat noodzakelijke informatie ontbreekt om de betekenis van het horen van de verzochte getuige voor de beantwoording van de vragen van art 348 en 350 Sv voldoende te onderbouwen. Het risico daarvoor ligt op dit punt bij de verdediging.

Uit de toelichting van de verdediging op de huidige getuigenverzoeken (in het verzoek, het bezwaarschrift en de pleitnotitie) komt naar voren dat deze worden verzocht om de betrouwbaarheid te kunnen toetsen van de belastende verklaringen van Naam 5, Naam 8 en Naam 21. De rechtbank stelt voorop dat de rechter-commissaris het horen van deze getuigen eerder al heeft toegewezen en dat ook niet in geschil is dat de verdachten belang hebben bij het horen van deze drie getuigen.

Voor het toewijzen van het horen van nieuwe, andere getuigen met het oog op de betrouwbaarheid van de verklaringen van deze drie getuigen geldt evenzeer het eerder vermelde criterium dat voldoende specifiek dient te worden gemotiveerd waarom het horen van belang is, in die zin dat deze getuigen het tenlastegelegde kunnen betwisten.

De rechtbank constateert dat geen van de nieuw verzochte getuigen belastend heeft verklaard over verdachte, zodat daarin geen grond kan zijn gelegen om hen te horen.

Voor vrijwel alle nieuw verzochte getuigen geldt dat door de verdediging wordt gesteld dat zij “mogelijk kunnen verklaren” over de betrouwbaarheid van met name Naam 5. Daarbij is aangegeven op grond waarvan zij mogelijk iets zouden kunnen verklaren, maar is niet voldoende concreet en specifiek aangegeven waarover zij zouden kunnen verklaren. De rechtbank is dan ook met de rechter-commissaris van oordeel dat de motivering van de getuigenverzoeken ontoereikend is. Daarbij speelt mede een rol dat verdachte tot nu toe de belastende verklaringen van de drie eerder genoemde getuigen niet concreet heeft betwist, zodat onduidelijk is op welke punten deze onjuist of onbetrouwbaar zouden zijn. Mede daardoor is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd waarom de nieuwe getuigen hierover gehoord zouden moeten worden.

Met betrekking tot een aantal getuigen overweegt de rechtbank aanvullend nog het volgende.

Bij Naam 11, Naam 12, Naam 15, Naam 19 en Naam 20 gaat het blijkens de toelichting telkens om - kort gezegd - de betrouwbaarheid van (het informantendossier van) Naam 5 in algemene zin. De rechtbank wijst erop dat, zoals de rechter-commissaris in 2016 ook heeft bepaald bij het toewijzen van de getuigen Naam 2 en Naam 4, het gaat om toetsing van de betrouwbaarheid van Naam 5 ten aanzien van de door hem afgelegde verklaringen over verdachte 1. Door de verdediging wordt onder meer gesuggereerd dat er valse informatie zou zijn verstrekt aan de Australische autoriteiten, maar zonder daarbij concrete aanwijzingen te noemen dat daarvan sprake was. Evenmin is nader gemotiveerd dat specifiek met betrekking tot verdachte valse informatie zou zijn verschaft. Met de rechter-commissaris is de rechtbank van oordeel dat dergelijke suggesties zonder concrete en specifieke aanwijzingen niet kunnen worden aangemerkt als een voldoende onderbouwing van de getuigenverzoeken. Dit geldt te meer nu in Australië reeds de runners van Naam 5, Naam 2 en Naam 4, zijn gehoord en Naam 3 van de AFP. Niet gebleken is (en door de verdediging is dit ook niet gesteld) dat uit deze verhoren aanwijzingen zijn gekomen dat Naam 5 valse informatie heeft verstrekt. Naam 4 heeft juist verklaard dat de informatie die Naam 5 verstrekte zeer betrouwbaar was.

Naam 15, Naam 13 en Naam 14 zouden volgens de verdediging (ook) moeten worden gehoord over de betrouwbaarheid van Naam 21 en Naam 8. Bij Naam 13 en Naam 14 gaat het volgens de toelichting om mogelijke toezeggingen aan Naam 21 en Naam 8 over (niet-)vervolging in Australië en om de vraag of zij destijds zijn ‘gevoed met informatie’. Ook hierbij geldt dat op geen enkele wijze is geconcretiseerd waaruit zou kunnen blijken dat dit het geval is geweest. Voor Naam 21 geldt daarbij dat hij nog als getuige zal worden gehoord en hem zelf vragen kunnen worden gesteld. De rechtbank is dan ook met de rechter-commissaris van oordeel dat het verzoek om deze getuigen te horen onvoldoende is gemotiveerd.

Naam 16, Naam 17 en Naam 18 komen in het dossier naar voren als mogelijke afnemers van de drugs in Australië. Destijds hebben zij geweigerd mee te werken naar aanleiding van een Nederlands rechtshulpverzoek, en zij hebben ook niet belastend verklaard over verdachte. In dit licht bezien is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet gemotiveerd waarom deze getuigen het aan verdachte tenlastegelegde kunnen betwisten.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de rechter-commissaris, in het verlengde van wat hiervoor is overwogen, ook terecht overwogen dat er, onvoldoende reden is om de getuigen als ‘compenserende maatregel’ te horen over de betrouwbaarheid van Naam 5, Naam 21 en Naam 8.

Concluderend is de rechtbank evenals de rechter-commissaris van oordeel dat het verzoek tot het horen van de genoemde elf getuigen onvoldoende is onderbouwd, zodat niet kan worden geconcludeerd dat het horen van deze getuigen in redelijkheid kan bijdragen aan enige in de zaak te nemen beslissing. Door het niet horen van deze getuigen wordt de verdediging dan ook niet in haar belangen geschaad. De rechter-commissaris heeft het verzoek dus terecht afgewezen. Het ingediende bezwaar dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^