Gefrustreerde ex-werknemer probeert werkgever af te persen met datalek en geweldsdreiging
/Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 4 april 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:11704
Een voormalig werknemer van vervoersbedrijf A BV wordt veroordeeld voor poging tot afpersing en afdreiging. Hij stuurde anonieme e-mails met dreiging tot openbaarmaking van een datalek en later een gewelddadig sms-bericht aan een ex-collega. Zijn doel was om 250.000 euro af te dwingen. Het hof acht beide gedragingen bewezen en samenhangend. De verdachte krijgt een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf.
Context van de zaak
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden buigt zich in deze zaak over het hoger beroep van een destijds 30-jarige man, voormalig werknemer van vervoersbedrijf A BV. De verdachte is werkzaam geweest bij het bedrijf tot hij in maart 2019 op staande voet wordt ontslagen. In de maanden daarvoor én nadien stuurt hij meerdere anonieme e-mailberichten en een gewelddadig sms-bericht naar (voormalige) collega’s, waarin hij dreigt met openbaarmaking van gevoelige bedrijfsinformatie respectievelijk met ernstig lichamelijk geweld. Het hof dient te oordelen of de gedragingen kwalificeren als pogingen tot afdreiging en afpersing, en of het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging gelet op het klachtdelictkarakter van de verdenkingen.
Tenlastelegging
De verdachte wordt verweten dat hij op of omstreeks 17 juni 2019 een sms-bericht stuurt aan een voormalige collega waarin hij deze dreigt met ernstig geweld – waaronder het met een machete opensnijden – tenzij binnen één week een geldbedrag wordt betaald. Volgens de tenlastelegging tracht de verdachte op deze wijze afgifte van geld af te dwingen door bedreiging met geweld, hetgeen kwalificeert als een poging tot afpersing (artikel 317 Wetboek van Strafrecht).
Daarnaast wordt hem verweten dat hij in de periode van 17 januari tot en met 8 maart 2019 meerdere e-mails heeft gestuurd aan medewerkers van A BV, waarin hij dreigt gevoelige persoonsgegevens openbaar te maken en melding te doen van vermeende privacyschendingen door het bedrijf, tenzij hem een bedrag van 250.000 euro wordt betaald. Deze gedragingen zijn gekwalificeerd als een poging tot afdreiging (artikel 318 Wetboek van Strafrecht).
Standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie stelt dat beide gedragingen – de e-mails en het sms-bericht – onderdeel zijn van één voortdurende poging om met onrechtmatige middelen een geldbedrag van A BV te verkrijgen. De dreigingen zijn inhoudelijk en temporeel nauw met elkaar verweven, en moeten volgens het OM als één feitencomplex worden beschouwd. De klacht die nodig is voor vervolging van het klachtdelict afdreiging is volgens het OM tijdig ingediend, aangezien pas op 17 juni 2019 voor A BV volledig duidelijk werd wat de omvang en ernst van de gedragingen was. De klacht, ingediend op 2 juli 2019, valt daarmee binnen de termijn van drie maanden als bedoeld in artikel 66 van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat het OM niet-ontvankelijk is in de vervolging van de poging tot afdreiging, omdat de klachttermijn reeds in maart 2019 zou zijn aangevangen toen de e-mails voor het eerst zijn ontvangen. Het latere sms-bericht, dat betrekking heeft op een andere gedraging (namelijk afpersing), zou volgens de verdediging niet relevant zijn voor de aanvang van de klachttermijn ten aanzien van het eerdere feitencomplex.
Ten aanzien van het sms-bericht wordt betwist dat de verdachte hiervan de afzender is. Verder voert de verdachte aan dat hij de e-mails niet met een wederrechtelijk oogmerk heeft verzonden, maar om – naar eigen zeggen – een misstand bij zijn voormalig werkgever aan de kaak te stellen.
Oordeel van het gerechtshof
Het hof volgt het standpunt van het openbaar ministerie en verwerpt het beroep op niet-ontvankelijkheid. Het stelt vast dat de gedragingen in de e-mails en het sms-bericht wezenlijk samenhangen. Beide hebben als doel de afgifte van een geldbedrag en zijn gericht aan (voormalige) medewerkers van dezelfde werkgever. De volledige reikwijdte van de dreiging wordt volgens het hof pas op 17 juni 2019 voor A BV duidelijk, op welk moment de klachttermijn aanvangt. De klacht van 2 juli 2019 is dan ook tijdig ingediend.
Inhoudelijk acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de afzender is van zowel de e-mails als het sms-bericht. Het hof baseert zich daarbij op inhoudelijke overeenkomsten in dreiging en formulering, stemherkenning door een collega tijdens een telefoongesprek op dezelfde dag als het sms-bericht, de technische locatiegegevens van het gebruikte telefoonnummer, en de koppeling met een telefoonnummer dat bekend is als in gebruik bij verdachte.
Het hof verwerpt de stelling dat de e-mails zijn verstuurd als waarschuwing voor een privacymisstand. Uit het dossier blijkt dat de verdachte geen inhoudelijke toelichting geeft op zijn signaleringen, niet ingaat op verzoeken tot dialoog, en zich uitsluitend richt op het verkrijgen van een geldbedrag. Dat hij daarbij anoniem opereert en later overschakelt op fysieke dreiging, wijst volgens het hof op het wederrechtelijk oogmerk om zichzelf financieel te bevoordelen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte:
Op 17 juni 2019 in Nederland, een sms heeft verzonden aan een ex-collega, waarin hij deze dreigt met ernstig geweld – waaronder met een machete opensnijden en het doden van diens gezin – tenzij hem een geldbedrag wordt betaald. Dit levert een poging tot afpersing op;
In de periode van 17 januari tot en met 8 maart 2019 anonieme e-mails heeft gestuurd aan medewerkers van A BV, waarin hij dreigt met openbaarmaking van persoonsgegevens en schending van privacywetgeving, tenzij hem 250.000 euro wordt betaald. Dit levert een poging tot afdreiging op.
Strafoplegging
Het hof acht de bewezenverklaarde feiten van ernstige aard. De verdachte heeft geprobeerd zijn voormalige werkgever en collega’s onder druk te zetten en geld af te persen, aanvankelijk via dreiging met reputatieschade, later via expliciete dreiging met dodelijk geweld. De slachtoffers hebben zich genoodzaakt gezien beveiligingsmaatregelen te treffen en zijn zwaar getroffen in hun veiligheidsgevoel. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij, enkel met het oog op geldelijk gewin, dergelijke vergaande en angstaanjagende middelen heeft aangewend.
Hoewel het hof tevens acht slaat op de persoonlijke omstandigheden van verdachte – waaronder een blanco strafblad, werkhervatting en positieve ontwikkeling na het ontslag – acht het een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf onvermijdelijk. De dreiging was expliciet en de impact groot.
Het hof legt daarom een gevangenisstraf op van 234 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarbij wordt rekening gehouden met het reeds ondergane voorarrest van 54 dagen. Ter versterking van het normbesef en als uitdrukking van de ernst van het delict, legt het hof tevens een taakstraf op van 100 uur, te vervangen door 50 dagen hechtenis bij niet-nakoming.
Lees hier de volledige uitspraak.