Een gemachtigde, niet zijnde een advocaat, kan geen verzoek doen tot kwijtschelding / matiging bedrag ontnemingsmaatregel

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 29 mei 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:4418

Bij arrest van het gerechtshof Arnhem van 30 augustus 2001 is het wederrechtelijk verkregen voordeel in de zaak tegen veroordeelde gesteld op een bedrag van f. 2.762.750,-- en is aan hem de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van f. 1.762,750,--. Tegen deze beslissing is door veroordeelde beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van de Hoge Raad van 1 april 2003 is de bestreden uitspraak vernietigd maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel en is het te betalen bedrag verminderd in die zin dat de hoogte daarvan thans € 790.000,-- bedraagt. Voor het overige is het beroep verworpen.

Namens veroordeelde is door verzoekster bij een op 13 maart 2017 ter griffie van dit gerechtshof ingekomen verzoekschrift op grond van artikel 577b, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering verzocht om het resterende ingevolge de ontnemingsmaatregel te betalen bedrag kwijt te schelden dan wel te matigen.

Het verzoekschrift is door het hof in raadkamer op 8 mei 2017 in het openbaar behandeld, waarbij is gehoord de advocaat-generaal. De veroordeelde, die behoorlijk is opgeroepen, is niet verschenen.

De advocaat-generaal heeft gepersisteerd bij het advies, houdende afwijzing van het verzoek tot kwijtschelding dan wel matiging van de aan veroordeelde opgelegde betalingsverplichting.

Beoordeling van het verzoek

Artikel 577b, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering biedt de rechter de mogelijkheid tot vermindering of kwijtschelding van het ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel vastgestelde bedrag. Dat kan - voor zover hier van belang - op een schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de veroordeelde. Vervolgens kan de veroordeelde bij de behandeling in raadkamer het verzoekschrift toelichten dan wel de toelichting overlaten aan een gemachtigd raadsman. In geval veroordeelde het verzoek niet zelf heeft ingediend, kan een dergelijk gebrek voor gedekt worden gehouden wanneer veroordeelde bij de behandeling van het verzoek aanwezig is en aldaar aangeeft dat het verzoek geacht moet worden door hem te zijn gedaan.

Het onderhavige verzoek is niet ondertekend door veroordeelde maar door verzoekster, naar het hof begrijpt een schoondochter van veroordeelde. De wet voorziet echter niet in de mogelijkheid dat een ander, bijvoorbeeld een familielid, een dergelijk verzoek namens een veroordeelde indient. Nu veroordeelde ook niet bij de behandeling van het verzoek is verschenen noch is verzocht om die behandeling aan te houden zodat veroordeelde daarbij aanwezig zou kunnen zijn, dient het verzoek niet ontvankelijk te worden verklaard.

Het hof wijst verzoekster er ten overvloede nog op dat anders dan zij in het verzoek veronderstelt, de wet niet de mogelijkheid biedt dat zij namens veroordeelde het verzoek in raadkamer toelicht. Die toelichting is door de wet immers uitsluitend voorbehouden aan veroordeelde zelf dan wel een gemachtigd raadsman.

 

Lees hier de volledige uitspraak. 

 

Print Friendly and PDF ^