Duitse rechtbank opent de deur voor klimaataansprakelijkheid van bedrijven
/De uitspraak van het Oberlandesgericht (OLG) Hamm van 28 mei 2025 in de zaak Luciano Lliuya v. RWE markeert een nieuw tijdperk voor klimaataansprakelijkheid in Europa. Hoewel het persoonlijke verzoek van Lliuya werd afgewezen, heeft het hof ondubbelzinnig vastgesteld dat grote uitstoters in beginsel civielrechtelijk aansprakelijk kunnen zijn voor wereldwijde klimaatschade op grond van bestaand Duits onrechtmatig-daadrecht (§ 1004 BGB). Daarmee heeft Duitsland zich – na de Nederlandse Urgenda- en Shell-arresten – aangesloten bij de voorhoede van klimaatjurisprudentie, maar dan met de nadruk op schadevergoeding in plaats van uitsluitend op gedragsaanpassingen.
Achtergrond
Saúl Luciano Lliuya, boer en berggids uit Huaraz (Peru), startte in 2015 een civiele procedure tegen het Duitse energiebedrijf RWE. Hij stelt dat het smelten van de gletsjer boven Laguna Palcacocha – versneld door mondiale opwarming – een levensbedreigende overstroming voor zijn stad veroorzaakt.
Lliuya vordert dat RWE 0,47 % van de lokale beschermingskosten (≈ USD 4 mln) betaalt, evenredig aan het geschatte historische CO₂-aandeel van het bedrijf.
De zaak begon bij de Landgericht Essen (2 O 285/15) en kwam na afwijzing in hoger beroep terecht bij het Oberlandesgericht Hamm (5 U 15/17).
NGO Germanwatch ondersteunde de procedure financieel en strategisch om een precedent voor klimaataansprakelijkheid te scheppen.
In 2017 achtte het OLG de vordering ontvankelijk en beval een uitgebreid bewijsprogramma, inclusief een terreininspectie in de Peruaanse Andes.
Het hof liet klimaatwetenschappers attribution-studies leveren om de proportionele bijdrage van RWE aan de mondiale temperatuurstijging te bepalen.
Na tien jaar procederen heeft het Oberlandesgericht Hamm (5 U 15/17) op 28 mei 2025 de vordering afgewezen, maar ondertussen wél een juridisch precedent geschapen: grote emissie-intensieve ondernemingen kunnen in beginsel civielrechtelijk aansprakelijk zijn voor klimaatschade onder § 1004 BGB.
“§ 1004 Abs. 1 S. 2 i.V.m. §§ 677 ff., 812 BGB vormt een geschikte rechtsgrondslag; het hof wijst niet uit dat een individuele CO₂-bijdrage – hoe klein ook – categorisch aan aansprakelijkheid ontsnapt.”
Waarom verloor de eiser tóch?
Het hof stelde vast dat er (nog) geen “ernstig, onmiddellijk en concreet” overstromingsrisico voor het perceel van Lliuya bestaat. De claim faalde dus op de feitelijke drempel van dreigende schade, niet op het rechtsprincipiële kader. RWE spreekt van een “volledige overwinning”—maar dat is slechts gedeeltelijk waar: de deur naar toekomstige schade- en kostenvorderingen blijft open zodra een eiser dat risico wél hard kan onderbouwen.
Vijf kernpunten uit het arrest
In perspectief
Europees discours: na Urgenda en Milieudefensie/Shell (NL) is er nu een Duits arrest dat niet alleen future harm via injuncties erkent, maar ook klassieke schadevergoeding denkbaar maakt.
Attribution science: het hof verwijst expliciet naar de Heede- en CDP-studies om bedrijfs-emissies kwantitatief te duiden. Dat legitimeert het gebruik van klimatologische databanken als bewijs.
NGO-reactie: Germanwatch noemt het oordeel “baanbrekend” ondanks procesverlies omdat het de aansprakelijkheidsdrempel principieel verlaagt.