Civiele rechter corrigeert strafrechtelijk stigma: ontslag statutair bestuurder onterecht

Rechtbank Rotterdam 22 oktober 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:12637

Een statutair bestuurder werd ontslagen na een FIOD-inval wegens vermeende betrokkenheid bij fraude. De civiele rechter oordeelt dat geen redelijke ontslaggrond aanwezig is en dat de verdenking onvoldoende onderbouwd is. Verzoeker handelde hoogstens nalatig, maar niet verwijtbaar. Het ontslag wordt als ernstig verwijtbaar aangemerkt. De rechter kent een billijke vergoeding van € 255.000 toe, plus transitievergoeding en eindafrekening.

Context van de zaak

Verzoeker is sinds december 2019 statutair bestuurder (CEO) van verweerster, een holding die via haar dochtervennootschappen actief is in de industriële dienstverlening. In 2021 komt bij verweerster informatie binnen over mogelijke fraude bij aanbestedingen en commissieafspraken. Dit leidt tot interne en externe onderzoeken, culminerend in een FIOD-inval op 29 november 2023. Kort daarna start het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek naar onder meer valsheid in geschrifte en witwassen.

De verdenking richt zich mede op verzoeker. Ondanks dat hij in januari 2024 als bestuurder mocht aanblijven vanwege zijn onmisbare kennis in een financieel kwetsbare organisatie, wordt hij op 25 november 2024 alsnog ontslagen als bestuurder. Zijn arbeidsovereenkomst wordt gelijktijdig opgezegd tegen 1 juni 2025. Verzoeker vecht het ontslag aan en vordert onder meer een billijke vergoeding.

De vordering en het verweer

Verzoeker stelt dat voor de opzegging geen redelijke grond bestaat en dat verweerster ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Hij vordert een billijke vergoeding van ruim € 1,45 miljoen, een transitievergoeding van € 24.425,35 bruto, een eindafrekening van € 20.800,34 netto, vergoeding van juridische kosten in de strafzaak, en buitenwerkingstelling van het concurrentiebeding.

Verweerster voert aan dat het ontslag berust op een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond), een verschil van inzicht (h-grond) en een combinatie van omstandigheden (i-grond). Volgens haar is verzoeker medeverantwoordelijk voor fraude en mag hij zich niet op rechtsbescherming beroepen. Daarnaast betoogt zij dat zij reeds verrekend heeft met bedragen die verzoeker haar verschuldigd zou zijn uit hoofde van een overtreden concurrentiebeding en geleden schade.

Standpunten van partijen

Volgens verzoeker is hij niet betrokken bij de totstandkoming van de omstreden commissieafspraak met een externe partij. Hij voert aan dat hij pas in mei 2021 werd geconfronteerd met concrete aanwijzingen voor fraude, waarna hij de betreffende betalingen direct heeft stopgezet. De door hem ondertekende facturen waren reeds geparafeerd door een collega-bestuurder met wie hij eerder had afgestemd. Hij ging ervan uit dat sprake was van reguliere, reeds lopende afspraken.

Verweerster baseert haar stelling op verklaringen van het OM en een intern verslag waarin verzoeker als mede-aanstichter van de fraude zou zijn genoemd. Volgens haar was de samenwerking met verzoeker duurzaam verstoord en weigerde hij te reflecteren op zijn functioneren. Het verschil van inzicht en de onderlinge spanningen zouden herstel van de arbeidsrelatie onmogelijk maken.

Beoordeling door de rechter

De rechtbank stelt voorop dat ook bij een statutair bestuurder het arbeidsrechtelijke ontslag getoetst moet worden aan artikel 7:669 BW. De opzegging is alleen geldig indien sprake is van een redelijke grond én herplaatsing niet mogelijk of niet aangewezen is.

De rechtbank stelt vast dat verzoeker niet betrokken is bij de totstandkoming van de commissieafspraken met de externe partij. De oorspronkelijke verklaring van die partij, die verzoeker aanwees als initiatiefnemer, is ingetrokken en gecorrigeerd. Verzoeker heeft weliswaar facturen goedgekeurd zonder nader onderzoek, maar dat getuigt hoogstens van onvoldoende alertheid, niet van betrokkenheid bij fraude. De civiele rechter oordeelt hiermee impliciet over een strafrechtelijk verwijt, maar stelt duidelijk dat geen sprake is van bewezen betrokkenheid bij het frauduleuze handelen.

Ten aanzien van de gestelde ontslaggronden concludeert de rechtbank het volgende:

  • Verstoorde arbeidsverhouding (g-grond): Er is sprake van enige spanning, maar verweerster heeft geen serieuze pogingen ondernomen om de samenwerking te herstellen. Nu verzoeker eerder nog werd beschouwd als cruciaal voor de onderneming, is de grond onvoldoende onderbouwd.

  • Verschil van inzicht (h-grond): Verweerster stelt slechts summier dat verzoeker zich niet kon schikken in een gedeeld bestuur, maar onderbouwt dit niet. Van een structureel, niet overbrugbaar meningsverschil is geen sprake.

  • Combinatie van omstandigheden (i-grond): De rechtbank acht de aangedragen gronden afzonderlijk en in samenhang onvoldoende dragend om de arbeidsovereenkomst te beëindigen.

Omdat geen redelijke grond aanwezig is, kwalificeert de rechtbank het ontslag als ernstig verwijtbaar handelen van verweerster.

Uitspraak en gevolgen

De rechtbank wijst het merendeel van de verzoeken van verzoeker toe:

  • Billijke vergoeding: Verweerster wordt veroordeeld tot betaling van een vergoeding van € 255.000 bruto. De rechtbank baseert zich op de inkomensschade over 18 maanden, gerekend vanaf de einddatum van het dienstverband, en een beperkte pensioenschade van € 20.000. Het gevorderde hogere bedrag acht zij bovenmatig.

  • Transitievergoeding: Verzoeker ontvangt € 24.425,35 bruto, vermeerderd met wettelijke rente.

  • Eindafrekening: Het niet-betwiste bedrag van € 20.800,34 netto wordt toegewezen, vermeerderd met 50% wettelijke verhoging en rente. Verrekening met gestelde schade of boetes faalt, nu verweerster haar schade onvoldoende onderbouwt.

  • Concurrentiebeding: Verweerster kan geen rechten meer ontlenen aan het concurrentiebeding ex artikel 7:653 lid 4 BW, nu het ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen.

  • Juridische kosten strafzaak: Verweerster hoeft de kosten niet te vergoeden. Er was slechts sprake van een coulance, geen rechtsverplichting.

Verweerster wordt tevens veroordeeld in de proceskosten van € 1.616. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^