Bijstandsfraude & impact jarenlange passieve houding van de uitkeringsinstantie

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 3 augustus 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:5456

Verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna elf jaar schuldig gemaakt aan bijstandsfraude door niet op te geven dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met iemand anders. Het gevolg hiervan is geweest dat verdachte ten onrechte een bijstandsuitkering, althans dat zij de volledige bijstandsuitkering, en een periodieke uitkering op basis van de WMO heeft genoten.

Het standpunt van de verdediging

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij de bekennende verklaring bij de politie heeft afgelegd omdat zij geen nacht in de cel wilde doorbrengen, nu zij naar haar nicht wilde gaan die op dat moment op sterven lag. Het klopt niet dat [naam] sinds 2009 bij haar woonde en zij toen een huishouding deelden. In werkelijkheid kwam hij weleens een paar dagen en dan ging hij weer weg. Het was niet echt een relatie. Wel deed zij vaak de was voor hem. Ze dacht dat ze het alleen moest doorgeven aan De Bevelanden (de uitkeringsinstantie van de gemeente) als er sprake was van een relatie, aldus verdachte.

De verdediging is van mening dat de aard van de relatie zodanig was dat verdachte zich niet hoefde te realiseren dat de manier van leven met [naam] weleens van belang kon zijn voor het voortbestaan van haar uitkering. Dit werd nog eens versterkt door de volstrekt passieve houding van De Bevelanden. De verdediging heeft daarom vrijspraak bepleit.

Het oordeel van de rechtbank

Verdachte heeft ter terechtzitting een verklaring afgelegd die afwijkt van de bekennende verklaring die zij op 6 februari 2020 heeft afgelegd tegenover twee sociaal rechercheurs van de uitkeringsinstantie Gemeenschappelijke Regeling De Bevelanden. Haar destijds afgelegde bekennende verklaring wordt echter ondersteund door getuigenverklaringen van diverse buren die hebben verklaard dat verdachte en [naam] al jarenlang in de betreffende woning samenwonen. De rechtbank zal daarom uitgaan van de bekennende verklaring van verdachte waarin zij vermeldt dat [naam] sinds 2009 bij haar woont, dat zij de huishouding delen en voor elkaar zorgen, ook in financieel opzicht. Dit geldt temeer nu haar verklaring ter zitting niet nader is onderbouwd en er ook geen aanwijzingen in het dossier aanwezig zijn die deze laatste verklaring ondersteunen.

Het voeren van een gezamenlijke huishouding is informatie die een uitkeringsgerechtigde verplicht is te verstrekken. Om te bepalen of sprake is van het voeren van een gezamenlijke huishouding zijn het huisvestingscriterium en het zorgcriterium van belang. De aard en de bestendigheid van een relatie speelt daarin geen relevante rol. Gelet op de destijds afgelegde verklaringen van verdachte en van de getuigenverklaringen van diverse buren is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een gezamenlijke huishouding gedurende de tenlastegelegde periode.

Bij haar aanvraag in december 2001 en bij de beschikking van 13 februari 2002 is verdachte er schriftelijk op gewezen dat zij veranderingen in de financiële of maatschappelijke situatie direct moet vermelden waarna de bijstand nader zal worden vastgesteld. Uit het dossier is niet gebleken dat de uitkeringsinstantie Gemeenschappelijke Regeling De Bevelanden hierna, afgezien van enkele gesprekken met verdachte over haar gezondheid en arbeidsgeschiktheid, ooit actief heeft geïnformeerd naar andere aspecten betreffende haar financiële of maatschappelijke situatie, of aan verdachte periodiek een inkomsten-/wijzigingsformulier heeft toegestuurd waarmee zij eventuele veranderingen kon doorgeven. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte in ieder geval redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het voeren van de gezamenlijke huishouding van invloed zou zijn op de hoogte van haar uitkering en dit had moeten doorgeven aan de uitkeringsinstantie. Ditzelfde geldt voor haar aanvraag voor huishoudelijke hulp op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO).

Strafoplegging

  • Taakstraf van 180 uur

  • Voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van twee jaar

De rechtbank acht, gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen doorgaans worden opgelegd, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van maximaal een jaar passend, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen in die zin, dat zij een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op zal leggen. De rechtbank betrekt in deze beslissing ook de gezondheidssituatie van verdachte en de omstandigheid dat de uitkeringsinstantie niet schadebeperkend heeft opgetreden door gedurende de bewezenverklaarde periode bijvoorbeeld geen enkel wijzigingsformulier te sturen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^