Bij disproportioneel beslag zonder nieuwe feiten 2e x beslag leggen door OvJ levert onrechtmatige toepassing op

Hoge Raad 16 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:880

De rechtbank Noord‑Holland, zittingsplaats Alkmaar, heeft bij beschikking van 17 april 2015 het klaagschrift van de klager, strekkende onder meer tot opheffing van het conservatoire beslag op enkele voer- en vaartuigen die onder hem in beslag zijn genomen en teruggave van deze voorwerpen aan hem, gegrond verklaard.

De Rechtbank heeft bij beschikking van 17 april 2015 het klaagschrift gegrond verklaard voor zover strekkende tot teruggave aan de klager van de bovengenoemde voorwerpen en het klaagschrift voor het overige ongegrond verklaard. De bestreden beschikking houdt in:

"Bij een eerder klaagschrift van klager is ook verzocht om opheffing van een gelegd conservatoir beslag op voormelde zaken. Bij beschikking van 2 maart 2015 heeft de rechtbank het beklag gegrond verklaard, de beslagen op de twee personenauto's, de motor en de sloep opgeheven en gelast dat deze zaken aan klager dienden te worden teruggegeven.

In die beschikking is geen beslissing genomen over de in beslag genomen Ford bestelauto.

Op 4 maart 2015 heeft de officier van justitie voormelde zaken opnieuw in conservatoir beslag genomen. Daarbij is op de personenauto Mercedes - ook - strafvorderlijk beslag gelegd. De bestelauto Ford was al eerder in strafvorderlijk beslag genomen.

2. Het standpunt van klager en zijn raadsman

De raadsman van klager heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de officier van justitie de eerdere beslissing van 2 maart 2015 van de rechtbank had dienen te respecteren, of daartegen beroep in cassatie had moeten instellen. Door geen van beide te doen is het huidige beslag in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde gelegd en moet daarom worden opgeheven.

(...)

3. Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het beklag ongegrond dient te worden verklaard.

In het kader van de berekening van wederrechtelijk verkregen voordeel is het voordeel ten tijde van de eerste beslaglegging berekend op transactiebasis. Daarna is tevens een kasopstelling gemaakt. Uit die (voorlopige) kasopstelling vloeit een aanzienlijk hoger onverklaarbaar vermogen (€ 534.633,95) voort dan uit de berekening op transactiebasis (€ 460.230,55). De gelegde andere conservatoire beslagen dekten niet het via de kasopstelling berekende wederrechtelijk verkregen voordeel. Nu de kasopstelling als een minimumpositie heeft te gelden, was de conclusie dat justitie kennelijk (nog) niet alle strafbare feiten in beeld heeft; er is echter wel een aanzienlijk onverklaarbaar en - gelet op de context van evidente hennepteelt - vermoedelijk wederrechtelijk verkregen vermogen, dat niet door de reeds gelegde beslagen werd gedekt. Uitgaande van de kasopstelling is met andere woorden geen sprake van disproportioneel beslag, maar zou zelfs aanvullend beslag dienen te worden gelegd.

Gelet hierop is opnieuw conservatoir beslag gelegd op de voorwerpen waarvan het bestaande conservatoire beslag op bevel van de rechtbank diende te worden opgeheven.

(...)

4. Beoordeling

Op 18 december 2013 heeft er in een bedrijfspand aan de [a-straat 1] te Wervershoof een doorzoeking plaatsgevonden, waarbij een in werking zijnde hennepplantage is aangetroffen. Het pand staat geregistreerd op naam van [A] B.V.. Deze B.V. wordt bestuurd door de holdings van klager en zijn broer. De verdenking bestaat dat klager en zijn broer zich hebben schuldig gemaakt aan hennepteelt. In het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek zijn onder klager en zijn broer diverse beslagen gelegd.

De conservatoire beslagen

In de hiervoor vermelde beschikking van 2 maart 2015 heeft de rechtbank geoordeeld dat het gelet op de toen voorhanden stukken niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de klager/verdachte een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. De rechtbank kwam echter tevens tot het oordeel dat op grond van de verdenking de bestaande beslagen op de onroerende zaken en tegoeden van klager en zijn broer voldoende verhaal vormden om aan een dergelijke verplichting te voldoen.

Daarom werd het beklag gegrond verklaard en de gelegde conservatoire beslagen op de voer- en vaartuigen opgeheven.

Allereerst dient in de onderhavige raadkamerprocedure te worden beoordeeld of de officier van justitie de bevoegdheid had om ondanks de beslissing van de rechtbank dezelfde zaken opnieuw in beslag te nemen.

De rechtbank is het op dit punt eens met het primaire standpunt van klager en zijn raadsman. Aan de officier van justitie is in het Wetboek van Strafvordering de bevoegdheid gegeven om in bepaalde omstandigheden conservatoir beslag te leggen ten laste van een verdachte. In een situatie zoals hier aan de orde levert het gebruikmaken van die bevoegdheid naar het oordeel van de rechtbank echter een misbruik van dat procesrecht op; ten tijde van de tweede beslaglegging was de officier van justitie er immers van op de hoogte dat de rechter het beslag als disproportioneel had beoordeeld. Dat zou mogelijk anders zijn, indien ten tijde van het tweede beslag sprake was van feiten of omstandigheden die ten tijde van de eerdere beslissing nog niet bekend waren of konden zijn. Daarvan is echter geen sprake. Het enkele feit dat de berekening van het wederrechtelijk voordeel hoger uitvalt, indien de zogenaamde kasopstelling wordt gehanteerd dan wanneer dat voordeel wordt berekend op basis van de transactiemethode, levert niet zo'n nieuw feit of nieuwe omstandigheid op (nog daargelaten dat gemotiveerd is betwist dat die kasopstelling tot een hoger bedrag leidt). De kasopstelling is immers niet gebaseerd op nieuwe gegevens, maar is opgesteld op basis van gegevens die ten tijde van de eerdere berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel ook al uit de stukken in het dossier waren af te leiden.

Het klaagschrift zal daarom gegrond worden verklaard, voor zover het de conservatoire beslagen betreft."

Middel

Het middel komt op tegen de gegrondverklaring van het beklag tegen het op de voet van art. 94a Sv gelegde beslag op een motor, een sloep en een personenauto, merk Audi.

Beoordeling Hoge Raad

De opvatting dat een eenmaal onrechtmatig geoordeeld op de voet van art. 94a Sv gelegd beslag niet door een tweede op hetzelfde voorwerp op de voet van 94a Sv gelegd beslag kan worden gevolgd, vindt in het algemeen geen steun in het recht (vgl. HR 20 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3564, NJ 2008/ 113).

Het oordeel van de Rechtbank dat in een situatie zoals hier aan de orde de Officier van Justitie aan zijn bevoegdheid om ten tweede male conservatoir beslag te leggen een onrechtmatige toepassing heeft gegeven, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is voorts niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de Rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd dat ten tijde van het tweede beslag geen sprake was van feiten of omstandigheden die nog niet bekend waren of redelijkerwijze nog niet bekend konden zijn toen de Rechtbank oordeelde dat het eerdere beslag moest worden opgeheven wegens disproportionaliteit. Dat niet van zodanige feiten of omstandigheden sprake was, is een feitelijk oordeel dat in cassatie niet verder kan worden getoetst.

Het middel is tevergeefs voorgesteld.

 

Lees hier de volledige uitspraak. 

Print Friendly and PDF ^