Beroep op niet-ontvankelijkheid OM in genocidezaak verworpen

De rechtbank Den Haag heeft vandaag het beroep op niet-ontvankelijkheid van de verdediging in de strafzaak tegen Yvonne N., die verdacht wordt van genocide in Rwanda, verworpen. De beslissing van de rechtbank luidt als volgt:

“De verdediging heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat het heeft nagelaten een vonnis van de rechtbank in eerste aanleg in Kigali d.d. 8 augustus 2003 met kenmerk RP197 tijdig aan het strafdossier toe te voegen.

Blijkens mededelingen van het openbaar ministerie hebben verbalisanten van de nationale recherche in mei 2010 inzage gekregen in dit vonnis en het gekopieerd, waarna de officier van justitie in augustus 2010 hierover heeft gesproken met een vertegenwoordiger van het Rwandese openbaar ministerie. Gelet op wat op dat moment over dit vonnis bekend was heeft de officier van justitie besloten, in verband met het vele onderzoek dat overigens nog moest worden verricht, de beschikbare opsporings- en nadrukkelijk ook de tolkencapaciteit niet in te zetten om dit stuk te vertalen. In november 2011 hebben verbalisanten van de nationale recherche, aldus nog steeds de officier van justitie, gesproken met een persoon die een ‘boek’ overhandigde dat bij nadere bestudering hetzelfde vonnis bleek te zijn. Op dat moment is besloten het vonnis te vertalen ‘voor zover ander vertaalwerk dat toeliet’. In maart/april 2012 was een eerste volledige - in de woorden van de officier van justitie nog ‘ongepolijste’- vertaling gereed. Het onderzoeksteam heeft op dat moment de vraag of het inmiddels vertaalde vonnis belastend danwel ontlastend materiaal bevatte ontkennend beantwoord. Het vonnis is op dat moment niet toegevoegd aan het dossier.

Ter zitting van 13 september 2012 heeft de raadsman gemeld dat hij er kort tevoren achter was gekomen dat er een vonnis van de rechtbank in Kigali bestond van 8 augustus 2003 waarin onder meer een verdachte [X], wiens naam ook in het strafdossier tegen verdachte voorkomt, was vrijgesproken van de moord op [Y]. De raadsman zei dat hij inmiddels beschikte over een aantal bladzijden van het betreffende vonnis en dat daaruit bleek dat het zou gaan om een vonnis van 116 pagina’s, gewezen in zaken tegen 61 verdachten. De raadsman vroeg om opheldering, alsmede om het horen van de getuige [X]. De rechtbank heeft vervolgens beslist het verzoek tot het horen van getuige [X] aan te houden omdat dit naar haar oordeel op dat moment onvoldoende onderbouwd was en tegelijkertijd de rechter-commissaris verzocht de nationale recherche opdracht te geven om - indien mogelijk - het (gehele) vonnis waarover de raadsman had gesproken boven water te krijgen.

Op 18 oktober 2012 is het betreffende vonnis, zowel in het Kinyarwanda als in vertaling, toegevoegd aan het dossier.

Kern van het niet-ontvankelijkheidsverweer van de verdediging is dat naar haar mening het openbaar ministerie de goede procesorde heeft geschonden en de belangen van de verdachte onherstelbaar heeft geschaad door dit vonnis niet eerder aan het dossier toe te voegen. Daardoor is zeer relevante en ontlastende informatie achtergehouden, aldus de raadsman.

De rechtbank overweegt hieromtrent allereerst dat de beslissing van het openbaar ministerie om in mei/augustus 2010 voorrang te geven aan andere onderzoeksrichtingen dan het vertalen van dit (omvangrijke) vonnis niet onbegrijpelijk is. De opsporings- en zeker de tolkencapaciteit voor dit onderzoek is nu eenmaal beperkt beschikbaar. Bij de inzet daarvan heeft het openbaar ministerie dus onvermijdelijk keuzes moeten maken. Dat daarbij is gehandeld in strijd met enige beginsel van goede procesorde is niet aannemelijk geworden.

Vervolgens is de vraag aan de orde of het betreffende vonnis in maart/april 2012, toen het vertaald was, door het openbaar ministerie aan het dossier had moeten worden toegevoegd. Maatstaf daarbij is of het op dat moment – in aanvulling op de reeds in het dossier aanwezige stukken - redelijkerwijs geacht kon worden van belang te zijn hetzij in voor de verdachte  belastende, hetzij in voor haar ontlastende zin.

Opmerking verdient in dit kader allereerst dat de rechtbank zich op 13 september 2012 niet heeft uitgelaten over de mogelijke relevantie van het vonnis van de rechtbank in Kigali voor de in deze strafzaak door haar te nemen beslissingen. De rechtbank kende eenvoudigweg de inhoud van dat vonnis niet en kon op dat moment dan ook geen oordeel hebben over de vraag of het mogelijk belastend of ontlastend voor verdachte zou zijn. Juist om dat wel te kunnen beoordelen moest het vonnis worden opgespoord en vertaald, en daartoe strekte de beslissing van de rechtbank van 13 september 2012.

Kennisneming van het vonnis leert dat weliswaar twee getuigen verdachte in verband hebben gebracht met de moord op [Y], - op verdenking waarvan [X] terechtstond - , maar dit is geen nieuwe informatie; dezelfde getuigen hebben immers uitvoerig overeenkomstig verklaard tegenover de nationale recherche en de rechter-commissaris. Anders dan de raadsman stelt (i) werd en wordt bovendien aan verdachte geen betrokkenheid bij de moord op [Y] verweten en (ii) blijkt uit het vonnis niet dat de rechtbank in Kigali de (verklaringen van deze) twee getuigen onbetrouwbaar acht. De vrijspraak wordt gemotiveerd op basis van gebleken tegenstrijdigheden in getuigenverklaringen. Ook de omstandigheid dat [X] zich in zijn zaak heeft verweerd met de stelling dat er sprake is van een tegen hem beraamd complot, dat is ingegeven door financiële motieven, is voor de verdachte niet zonder meer ontlastend. Reeds vele malen is in dit dossier naar voren gekomen dat personen die in Rwanda van genocide worden verdacht zich hiertegen op deze wijze verweren. Ook op dit punt bevat het vonnis dus ‘niets nieuws’. Bovendien blijkt uit het vonnis niet dat de rechtbank in Kigali [X] heeft gevolgd in zijn verweer dat er sprake zou zijn van een door financiële motieven ingegeven complot. Ten slotte overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat veel personen die genoemd worden in het strafdossier van verdachte - hetzij als slachtoffer, hetzij als dader, hetzij als getuige - en van wie er velen inmiddels uitvoerig door de rechter-commissaris zijn gehoord, eveneens voorkomen in het vonnis van de rechtbank in Kigali in de zaak tegen 61 andere verdachten, niet zonder meer van belang is voor de vraag of verdachte de aan haar verweten gedragingen heeft begaan.

Dit betekent dat de rechtbank tot de conclusie komt dat het het openbaar ministerie, gelet op de zich op dat moment reeds in het dossier bevindende stukken, vrijstond het desbetreffende vonnis niet alsnog uit eigen beweging aan het dossier toe te voegen. Reeds daarom kan ook niet worden gezegd dat het openbaar ministerie, door aldus te handelen, in strijd met de beginselen van een goede procesorde zou hebben gehandeld of de belangen van verdachte onherstelbaar zou hebben geschaad. Het op die stelling gegronde verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging is dan ook ongegrond.”

 

Bron: de Rechtspraak

Print Friendly and PDF ^