Ambtenaar verliest baan door nevenfunctie als advocaat: geen bescherming onder Wet bescherming klokkenluiders

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 23 oktober 2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:2920

Een gemeentelijk ambtenaar werd ontslagen nadat bleek dat hij naast zijn 36-urige werkweek zonder toestemming als advocaat-stagiair werkte. Hij stelde dat dit ontslag samenhing met een melding van een misstand en beriep zich op de Wet bescherming klokkenluiders. Het gerechtshof oordeelde echter dat geen sprake was van een formele melding zoals bedoeld in de Wbk, zodat de klokkenluidersbescherming niet geldt. De combinatie van beide functies achtte het hof onverenigbaar en zonder toestemming verwijtbaar. Van ernstig verwijtbaar handelen was geen sprake, waardoor de ambtenaar recht houdt op een lagere transitievergoeding. De uitspraak van de kantonrechter werd grotendeels bekrachtigd.

Achtergrond

Een ambtenaar van een gemeente werkte fulltime (36 uur per week) in gemeentelijke dienst en vervulde daarnaast gedurende langere tijd een nevenfunctie als advocaat-stagiair. Toen de gemeente daar achter kwam, werd hij geschorst en uiteindelijk ontslagen. De werknemer verzette zich tegen dat ontslag en stelde dat de maatregel verband hield met een melding die hij had gedaan over mogelijke misstanden binnen de gemeente. Hij beriep zich op de Wet bescherming klokkenluiders (Wbk) en vroeg een billijke vergoeding, stellend dat hij als klokkenluider bescherming genoot. De gemeente stelde daarentegen dat sprake was van verwijtbaar handelen, omdat de werknemer zonder toestemming een tweede functie was aangegaan en zijn werkgever daarover niet had geïnformeerd.

Geen bewijs van een klokkenluidersmelding

Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch oordeelde dat de werknemer niet heeft aangetoond dat hij voorafgaand aan zijn schorsing of het ontbindingsverzoek daadwerkelijk een melding heeft gedaan van een vermoeden van een misstand in de zin van de Wbk.

Het hof nam kennis van uitgebreide getuigenverklaringen, waaruit bleek dat de werknemer weliswaar kritische vragen had gesteld, zorgen had geuit over een gemeentelijk project en daarover gesprekken had gevoerd met leidinggevenden en een wethouder, maar dat hij geen formele melding heeft gedaan die voldeed aan de vereisten van de Wbk. Er was geen bewijs dat hij intern of extern een melding van een “vermoeden van een misstand” had ingediend, zoals de wet voorschrijft.

De verklaring van de werknemer zelf volstond niet als bewijs, en geen van de opgeroepen getuigen kon bevestigen dat hij de melding formeel had gedaan. Daarmee staat volgens het hof vast dat de vereiste bescherming van artikel 17e Wbk niet van toepassing is.

Ook het feit dat de werknemer later aangifte deed van meineed tegen een getuige, veranderde daar niets aan. Het hof achtte de geluidsopname die hij in die context wilde overleggen in strijd met de goede procesorde, en liet deze buiten beschouwing.

Werken als advocaat-stagiair zonder toestemming

Vast kwam te staan dat de ambtenaar naast zijn functie bij de gemeente langdurig als advocaat-stagiair werkzaam was, zonder daarvoor expliciet toestemming te hebben gevraagd of gekregen. De nevenfunctie betrof een aanzienlijke werkbelasting van 24 uur per week, bovenop zijn 36-urige werkweek bij de gemeente.

Volgens het hof was deze combinatie onverenigbaar met zijn hoofdfunctie als ambtenaar. Niet alleen vanwege de omvang, maar ook omdat de werkzaamheden in de advocatuur een risico op belangenverstrengeling meebrachten. Daarbij kwam dat de werknemer zijn stage uitvoerde bij een advocatenkantoor dat geregeld tegen de gemeente procedeerde.

De werknemer voerde aan dat zijn leidinggevende op de hoogte was van zijn studie en van zijn voornemen om advocaat te worden, en dat er destijds geen bezwaar was gemaakt. Toch oordeelde het hof dat de werknemer opnieuw en expliciet toestemming had moeten vragen voor het daadwerkelijk uitoefenen van de advocatuur. De eerdere toestemming voor algemene juridische nevenwerkzaamheden was daarvoor onvoldoende.

Het hof stelde dat de werknemer verwijtbaar heeft gehandeld door niet proactief te melden dat zijn werkzaamheden van aard en omvang waren veranderd. De verplichting om nevenwerkzaamheden te melden is volgens het hof een kernonderdeel van de ambtelijke integriteitsregels.

Geen ernstig verwijt, wel beëindiging van het dienstverband

Hoewel het hof het handelen van de werknemer verwijtbaar achtte, vond het dit niet zodanig ernstig dat gesproken kon worden van ernstig verwijtbaar handelen in de zin van artikel 7:673 lid 7 onder c BW.

De arbeidsovereenkomst werd daarom terecht beëindigd, maar de werknemer behield recht op een transitievergoeding. Wel werd de vergoeding lager vastgesteld dan in eerste aanleg door de kantonrechter was bepaald. Van ontslag op staande voet was geen sprake.

Het hof achtte het begrijpelijk dat de gemeente de arbeidsrelatie niet kon voortzetten, gezien de schending van de meldplicht en de risico’s die de combinatie van beide functies meebracht. Tegelijkertijd hield het rekening met de omstandigheden dat de leidinggevende deels op de hoogte was van de opleiding en dat geen sprake was van kwade trouw of opzet aan de zijde van de werknemer.

Geen succes voor beroep op klokkenluidersbescherming

Het hof verwierp nadrukkelijk het beroep op klokkenluidersbescherming. Volgens het hof had de werknemer niet aannemelijk gemaakt dat hij vóór zijn schorsing een melding had gedaan die voldeed aan de definitie van een “vermoeden van een misstand” uit artikel 1, lid f, Wbk. Kritische vragen, zorgen of interne discussies vallen daar niet onder.

Ook het argument dat de melding mondeling zou zijn gedaan aan de wethouder of leidinggevende, vond geen steun in de getuigenverklaringen. De bescherming die de wet biedt aan melders van misstanden was daarom niet van toepassing.

Geen ernstig verwijt gemeente

Het hof oordeelde verder dat de gemeente in één opzicht verwijtbaar had gehandeld: het gesprek waarin de werknemer onverwacht werd geconfronteerd met zijn nevenwerkzaamheden vond plaats in aanwezigheid van de advocaat van de gemeente, terwijl dit gesprek officieel was aangekondigd als een re-integratiegesprek. Dat was volgens het hof onzorgvuldig. Toch leverde dit geen ernstig verwijtbaar handelen van de gemeente op dat aanleiding gaf tot een billijke vergoeding.

Afsluiting

Het hof bekrachtigde grotendeels de uitspraak van de kantonrechter. De arbeidsovereenkomst werd beëindigd wegens verwijtbaar handelen van de werknemer, maar niet wegens ernstig verwijtbaar gedrag. De transitievergoeding werd iets naar beneden bijgesteld tot € 11.052 bruto.

De ambtenaar kreeg geen bescherming op grond van de Wet bescherming klokkenluiders, omdat niet was bewezen dat hij een formele melding had gedaan.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^