Vrijspraak nu weergave feiten in proces-verbaal niet overeenkomt met werkelijkheid

Gerechtshof Amsterdam 11 maart 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1122 Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 08 juni 2013 te Amsterdam zich op en/of aan de weg, te weten de Stadhouderskade, heeft opgehouden terwijl aannemelijk is, dat zulks gebeurde om middelen als bedoeld in art. 2 of 3 van de Opiumwet althans daarop gelijkende waar, en/of slaapmiddelen en/of kalmeringsmiddelen en/of stimulerende middelen of daarop gelijkende waar te kopen en/of te koop aan te bieden.

Door de raadsman is eveneens aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrij gesproken.

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof heeft daarbij zwaar laten meewegen de op 15 december 2015 door verbalisant bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring, inhoudende kort gezegd dat de weergave van de feiten in het door hem opgemaakte proces-verbaal van 9 juni 2013 niet overeen komt met de werkelijkheid, nu een deel van de in het proces-verbaal aan verbalisant toegeschreven handelingen niet door hem zijn uitgevoerd, hetgeen te wijten is aan een wijziging in de procedure bij het opmaken van een proces-verbaal met hulp van de computer. Het hof is van oordeel dat het door verbalisant opgemaakte proces-verbaal dat zich in het dossier bevindt, daarom niet bruikbaar is voor het bewijs. Als gevolg hiervan ontbreekt het wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.

Het hof heeft nog stilgestaan bij zijn beslissing van 6 maart 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:757, maar anders dan in die zaak verbindt het hof in deze zaak niet de sanctie van het niet-ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

 

Print Friendly and PDF ^

Fraude met gemeenschapsgeld: verdachte heeft in hoger beroep enkel verzocht om de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 maart 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1105 De rechtbank heeft de verdachte voor valsheid in geschrift, meermalen gepleegd (feit 1) en oplichting, meermalen gepleegd (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden.

De advocaat-generaal heeft zich bij deze strafoplegging aangesloten.

Door de verdediging is bepleit dat aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van aanzienlijke duur zal worden opgelegd.

Het hof overweegt als volgt.

Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.

Het hof is met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat de ernst van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte, zoals onder meer blijkt uit de hoogte van het frauduleus door haar verkregen financiële voordeel, op zichzelf rechtvaardigt dat aan de verdachte een straf wordt opgelegd die vrijheidsbeneming met zich brengt.

Het hof zal daartoe echter niet overgaan en overweegt in dit verband allereerst dat het op grond van het onderzoek ter terechtzitting ervan overtuigd is geraakt dat oplegging van een vrijheidsbenemende straf niet noodzakelijk is om de verdachte het laakbare van haar handelwijze te doen inzien.

Daarnaast houdt het hof bij de straftoemeting in het bijzonder rekening met het gegeven dat inmiddels geruime tijd is verstreken nadat de bewezen verklaarde feiten hebben plaatsgevonden. Het hof merkt in dit verband op dat dat de verdachte in die tijd werk heeft gevonden bij een andere werkgever, met wie zij inmiddels een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur heeft, waardoor het voor haar mogelijk is om te voorzien in haar levensonderhoud en dat van haar gezin, terwijl daarnaast via het gelegde loonbeslag voldaan wordt aan de terugbetalingsverplichting van het frauduleus verkregen geldbedrag aan de gemeente. Het hof acht aannemelijk, zoals door de verdediging betoogd, dat de verdachte haar huidige baan zal kwijtraken wanneer zij een vrijheidsstraf zal moeten ondergaan. Het hof acht dat onwenselijk. Niet alleen omdat daardoor niet slechts de verdachte, maar met name ook de personen die tot haar gezin behoren de gevolgen zullen ondervinden van haar frauduleuze handelen, maar bovenal omdat de verdachte gedurende de tijd dat zij gedetineerd zal zijn niet in staat moet worden geacht om te voldoen aan haar terugbetalingsverplichting van gemeenschapsgeld. Het hof merkt in dit verband voorts nog op dat het heeft geconstateerd dat in deze zaak sprake is van niet verklaarbare tijdspannen tussen begin december 2012, toen de verdachte enkele malen door de politie werd verhoord en zij in die verhoren volledige openheid van zaken heeft gegeven, en het aanbrengen van de onderhavige strafzaak op de terechtzitting van de rechtbank van 5 september 2014 respectievelijk tussen het instellen van het hoger beroep op 16 oktober 2014 en het aanbrengen van de onderhavige strafzaak op de terechtzitting van het hof op 26 februari 2016.

Weliswaar leidt dit tijdsverloop niet tot de slotsom dat sprake is van schending van het recht van de verdachte op een openbare behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn, maar dit tijdsverloop draagt naar het oordeel van het hof wel bij aan de zodanig onevenredig zware gevolgen die het opleggen van een vrijheidsbenemende straf thans met zich zal brengen, dat daarvan wordt afgezien.

In de plaats daarvan zal het hof aan de verdachte een taakstraf opleggen met de volgens de wet maximaal mogelijke duur van 240 uren. Daarnaast zal het hof aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van de hierna te vermelden duur. Het hof beoogt

met oplegging van deze voorwaardelijke straf enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking te brengen en anderzijds de strafoplegging dienstbaar te maken aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

Het hof veroordeelt de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar met een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt en een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

 

Print Friendly and PDF ^

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verduisteren van een aanzienlijk geldbedrag van een stichting die zich inzet voor de zwakkeren binnen de samenleving

Gerechtshof Amsterdam 17 maart 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1028 Gekwalificeerde verduistering, meermalen gepleegd. Verdachte heeft als heer en meester over de afgezonderde bedragen beschikt, in strijd met de gemaakte afspraken. Aldus heeft de verdachte zich de bedragen wederrechtelijk toegeëigend en zich derhalve schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking.

De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat er geen sprake is van verduistering, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman, samengevat, het volgende aangevoerd.

Hoewel de verdachte de opgenomen contanten niet direct heeft opgeborgen in de fysieke kas, althans geboekt, staat daarmee nog niet vast dat deze contanten daadwerkelijk zijn verdwenen noch dat de verdachte deze heeft weggenomen of zich heeft toegeëigend.

Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.

De verdachte was als financieel secretaresse verantwoordelijk voor het bij de bank opnemen van de benodigde kasgelden en het daarvan afstorten in de kas, gevolgd door het binnen de financiële administratie vastleggen van deze bankopnames, kasstortingen, en het daarop volgend kasverkeer binnen de stichting (zoals kasopnames ten behoeve van uitgaven voor cliënten). Zij heeft echter de door haar gedane bankopnames en kasstortingen structureel op onjuiste wijze geboekt in de financiële administratie. De verdachte boekte de bankopnames weliswaar correct in het centrale (door alle lokale vestigingen van de stichting te gebruiken) registratiesysteem genaamd ORCCA, maar boekte deze bankopnames slechts gedeeltelijk in de intern bijgehouden Excel administratie. Laatstgenoemde, interne, administratie was bedoeld als extra controlemiddel op het kasverkeer (in aanvulling op het centrale ORCCA systeem) en enige jaren daarvoor ingevoerd nadat financiële onregelmatigheden waren geconstateerd. Teneinde nieuwe onregelmatigheden te voorkomen werd aldus (intern) een tweede kasadministratie bijgehouden, aangevuld met periodieke kascontroles door de vestigingsmanager.

Door in de interne Excel administratie bewust een lager bedrag te verantwoorden dan daadwerkelijk contant bij de bank werd opgenomen, heeft de verdachte het verschil (door haar omschreven als ‘buffer’) kunnen afzonderen en apart kunnen opbergen. Zij was als enige van deze afsplitsing en de gebrekkige administratie op de hoogte. Bij de periodieke kascontroles door de vestigingsmanager kwam deze afzondering niet aan het licht, omdat deze werd uitgevoerd op basis van het (door de verdachte bewust onjuist bijgehouden) saldo van de Excel administratie. Op deze wijze heeft de verdachte als heer en meester beschikt over de afgezonderde bedragen, in strijd met de gemaakte afspraken en zich onttrekkende aan de daartoe speciaal ingestelde controlemaatregelen. Aldus heeft de verdachte de bedoelde bedragen zich wederrechtelijk toegeëigend en zich derhalve schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking.

Bewezenverklaring

  • Verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

Het hof veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 60 uren.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^

Beslissing op verzoek ex artikel 89 en 591a Sv zonder vereiste behandeling in openbare raadkamer leidt tot vernietiging van de beschikking

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18 maart 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2240 De rechtbank heeft bij beschikking verzoeker conform het verzoekschrift een vergoeding toegekend van €1.435 op de voet van artikel 89 Sv en €280 op de voet van artikel 591a Sv. Verzoeker is van voormelde beschikking in hoger beroep gekomen.

Beoordeling van het verzoek

Het op 10 juni 2015 bij de rechtbank ingekomen verzoekschrift, diende op grond van de artikelen 89, derde lid Sv en artikel 591a, tweede lid, Sv juncto artikel 591, derde lid Sv, te worden behandeld in openbare raadkamer.

De bestreden beschikking van de rechtbank houdt niets in waaruit kan volgen dat verzoeker en de officier van justitie zijn uitgenodigd voor een behandeling in openbare raadkamer. Bij de door het hof ontvangen stukken bevindt zich een brief d.d. 12 november 2015 van medewerker van de strafsector van de Rechtbank Midden-Nederland, die onder andere inhoudt dat geen zitting (het hof begrijpt: geen behandeling van het verzoek in het openbaar als bedoeld in artikel 22 Sv) heeft plaatsgevonden omdat het standpunt van de officier van justitie gelijk was aan het verzoek (van 10 juni 2015) van de advocaat van verzoeker.

Gelet op het voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat de rechtbank op 29 oktober 2015 op het verzoek (d.d. 10 juni 2015) heeft beslist zonder de vereiste behandeling in openbare raadkamer. Dat brengt mee dat artikel 89, derde lid, Sv en artikel 591a, tweede lid, Sv juncto artikel 591, derde lid, Sv in verbinding met artikel 22 Sv zijn geschonden. Het hof zal de beslissing van de rechtbank daarom vernietigen.

Het aanvullende verzoek d.d. 28 oktober 2015 blijft binnen de grenzen van het op 10 juni 2015 ingediende verzoek en had door de rechtbank, indien het verzoek, zoals de wet voorschrijft in openbare raadkamer was behandeld, kunnen worden meegewogen in zijn beslissing. Dat is niet gebeurd.

De advocaat-generaal heeft zich in raadkamer op 4 maart 2016 op het standpunt gesteld dat het verzoek en het aanvullend verzoek voor toewijzing in aanmerking komen.

Uit het onderzoek in openbare raadkamer is - voor zover hier van belang - het navolgende gebleken:

  • tegen verzoeker is een strafzaak aanhangig geweest, behandeld in eerste aanleg onder parketnummer 16-659549-14 door Rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad;
  • verzoeker heeft 47 dagen (te weten van 19 mei 2014 tot en met 5 juli 2014) in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht;
  • verzoeker is bij vonnis van de rechtbank d.d. 21 april 2015 vrijgesproken van het feit, waarop voormelde detentie betrekking had;
  • voormeld vonnis is onherroepelijk geworden op 5 mei 2015;
  • de strafzaak tegen verzoeker is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel;
  • verzoeker heeft ten gevolge van voormelde detentie schade geleden;
  • verzoeker heeft het verzoek op de voorgeschreven wijze en tijdig ingediend;

Het hof is van oordeel, alle omstandigheden in aanmerking genomen, dat gronden van billijkheid aanwezig zijn om aan verzoeker ter zake van immateriële schade de door hem verzochte schadevergoeding toe te kennen.

De kosten van het verzoekschrift moeten worden vergoed overeenkomstig de ter zake geldende landelijke uitgangspunten, en wel tot een bedrag van €280 voor de indiening in eerste aanleg en €550 voor de indiening en behandeling in hoger beroep.

Gelet op het vorenstaande zal het hof aan verzoeker de volgende vergoeding ten laste van de Staat toe kennen voor de schade, welke hij ten gevolge van voormelde detentie in voormelde strafzaak heeft geleden:

47 dagen ondergane detentie: 3 dagen politiebureau ad €105 €315

44 dagen HvB ad €80 €3.520

kosten indiening en behandeling

verzoek eerste aanleg €280

hoger beroep €550

totaal €4.665

Het hof vernietigt de beschikking waarvan beroep en kent aan verzoeker verzoeker toe een vergoeding uit 's Rijks kas ten bedrage van €4.665.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^

Megazaak Juwelier: veroordeling wegens gewoontewitwassen, eigen misdrijf (fiscaal de-lict)

Gerechtshof Amsterdam 26 februari 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:675 Verdachte heeft zich gedurende een zeer lange periode schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van personenauto’s en geldbedragen, hetgeen gericht is geweest op het veiligstellen van uit eigen misdrijf (belastingfraude) afkomstige opbrengsten. De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.

Feit 1

Standpunt van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde (in de kluis van A.B. aangetroffen) geldbedrag van €20.000,00 en tot bewezenverklaring van het overigens onder 1 tenlastegelegde, daaronder begrepen de twee horloges van A.K.

De advocaat-generaal heeft daartoe het volgende naar voren gebracht.

De verdachte ontvangt sinds 1974 een WAO-uitkering en heeft verder geen legale inkomsten. Zijn echtgenote AvA ontvangt naast beperkte looninkomsten sinds 1992 een aanvullende WAO-uitkering. Gezamenlijk konden zij derhalve in de periode van 14 december 2001 tot en met 25 november 2008 beschikken over een legaal netto inkomen van €149.259,74. Uit onderzoek is echter gebleken dat de verdachte in die periode ongeveer €625.053,97 heeft uitgegeven. Daarnaast is op 25 november 2008 in de woning van de verdachte en zijn echtgenote een geldbedrag van €10.089,00 aangetroffen en bleek er in totaal €24.042,00 op een rekening in België te zijn gestort. Ook heeft de verdachte in de tenlastegelegde periode diverse leningen verstrekt, te weten €50.000,00 aan CvB, ƒ 100.000,00 aan GvdK en €17.000,00 aan A.K. De verdachte, zijn echtgenote én zijn vriendin G.B., die sinds 2000 een WAO-uitkering ontving, leefden gelet op de auto’s waarin zij reden en die op naam stonden van de verdachte, zijn echtgenote dan wel op Z. B.V., zijnde het bedrijf van M.P., op grote voet. Daarnaast dienen de verdachte en zijn vriendin als rechthebbende te worden beschouwd van een aantal kavels en een recreatiewoning. De verdachte heeft ter zake geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven, zodat tot een bewezenverklaring van het medeplegen van gewoontewitwassen kan worden gekomen. Ten aanzien van de horloges geldt dat er vanuit kan worden gegaan dat deze van A.K. zijn en dat A.K. deze als onderpand voor een woekerlening aan de verdachte heeft gegeven. De verdachte staat eveneens terecht voor de afpersing van A.K. Hij wist aldus dat de horloges deel uitmaakten van enig door hem gepleegd strafbaar feit.

Standpunt van de verdediging

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep uitgelegd waarom hij in de tenlastegelegde periode kon beschikken over aanzienlijk meer contant geld dan op grond van zijn legale inkomstenbron verklaarbaar was. Die verklaring houdt in dat hij vanaf zijn 14e jaar heeft gewerkt als loodgieter: overdag voor een baas en ’s avonds voor zichzelf. Vanaf zijn 25e is hij incassowerkzaamheden gaan verrichten en enkele jaren later is hij geld gaan uitlenen tegen hoge rentepercentages. Van het op deze wijze bijeengebrachte vermogen heeft de verdachte nimmer aangifte gedaan bij de belastingdienst, noch heeft hij er melding van gemaakt aan de instantie die sinds 1974 zijn WAO uitkering uitkeerde. Het legale vermogen van de verdachte is vermengd met zijn illegale vermogen, waardoor het vermogen van de verdachte gedeeltelijk van misdrijf afkomstig is. Hetzelfde heeft te gelden voor de legale inkomsten van AvA, de echtgenote van de verdachte, die naast een salaris uit dienstbetrekking een WAO-uitkering had, welke inkomsten eveneens met het deels illegale vermogen van de verdachte vermengd zijn geraakt. Indien sprake is van een eigen misdrijf, geldt dat sprake moet zijn van meer dan het enkele voorhanden hebben of verwerven om de gedraging te kunnen kwalificeren als witwassen. Zo dat niet mogelijk is, dient ontslag van alle rechtsvervolging te volgen.

De raadsman heeft zich met betrekking tot de vraag of sprake is geweest van een verhullende gedraging gerefereerd ten aanzien van de tenlastegelegde geldbedragen: €381.715,35 (bonnetjes Hillegom) en €57.238,57 (bonnetjes Hensbroek) als ook ten aanzien van de kavels grond, het chalet en de auto’s waar G.B. zich in voortbewoog.

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het witwassen van de twee horloges van A.K., omdat niet kan worden bewezen dat deze uit misdrijf afkomstig zijn. De verdachte moet voorts worden vrijgesproken van het witwassen van het geldbedrag van €20.000,00, aangezien niet kan worden bewezen dat de verdachte dit voorhanden heeft gehad en heeft verhuld. De verdachte moet voorts worden vrijgesproken van het in de woning bij G.B. aangetroffen geldbedrag van €2.115,00, omdat niet kan niet worden bewezen dat de verdachte dat geld op dat moment voorhanden had. Subsidiair moet de verdachte ter zake worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien niet is gebleken dat er ten aanzien van dat bedrag verhullingshandelingen hebben plaatsgevonden. Dat laatste geldt ook voor het in de woning van de verdachte aangetroffen geldbedrag van €10.076,07.

De verdachte moet tevens worden vrijgesproken van het geldbedrag van €89.100,00. Dit bedrag is enkel gebaseerd op de verklaring van G.B. De stukken in het dossier bieden onvoldoende houvast voor het bepalen van de hoogte van het door haar ontvangen bedrag.

De verdachte moet ten slotte ook worden vrijgesproken van het geldbedrag van €24.042,00 op de rekening in België. De rekening staat op naam van AvA en de verdachte is als gemachtigde geregistreerd. De verdachte is wel eens mee geweest als er geld werd gestort. Het ging daarbij om niet al te grote bedragen. Van duidelijke pogingen om de criminele opbrengsten veilig te stellen is hier geen sprake.

Oordeel van het hof

Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de tenlastegelegde voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het openbaar ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Daarbij geldt dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de tenlastegelegde voorwerpen afkomstig zijn uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat die voorwerpen afkomstig zijn uit enig misdrijf.

  • Partiële vrijspraak (afkomstig uit enig misdrijf)

Het hof heeft ten aanzien van na te noemen voorwerpen het volgende vastgesteld.

De G.B. -auto’s, kavels en de recreatiewoning (tenlastegelegd onder 1, eerste cumulatief/alternatief en tweede cumulatief/alternatief)

De Mercedes-Benz A160 is op 7 mei 2004 door M.P. bij Centraal Automobielbedrijven B.V. gekocht tegen (contante) betaling (op 17 mei 2004) van een bedrag van €12.000,00. Uit de gegevens bij de RDW blijkt dat deze auto op naam heeft gestaan van M.P. van 7 mei 2004 tot 24 maart 2005, waarna de tenaamstelling weer is overgegaan op Centraal Automobielbedrijven B.V. De vriendin van de verdachte, G.B., heeft in de genoemde periode in deze auto gereden.

De Mercedes-Benz SLK is op 24 maart 2005 door Z. B.V. (het hof begrijpt: vertegenwoordigd door M.P.) gekocht bij Centraal Automobielbedrijven B.V. door inruil van de Mercedes-Benz en tegen (girale) betaling van een bedrag van €62.000,00. G.B. heeft vanaf 24 maart 2005 tot haar aanhouding op 25 november 2008 in deze auto gereden.

G.L. heeft op 21 september 1999 aan AvdV verkocht een registergoed, te weten een kavel grond, kadastraal bekend als 1 (met daarop een mobiele bungalow) voor een bedrag van ƒ 45.000,00 voor de grond (en ƒ 190.000,00 voor de mobiele bungalow). Een deel van de koopsom was, zo blijkt uit de akte tot levering, al voldaan door koper aan verkoper. Het resterende deel is door koper voldaan door storting op een rekening van de stichting: Appel Eskens Boon en Willemsen Stichting Derdengelden, aan welke stichting de notaris is verbonden. Blijkens een kadastraal bericht per persoon (betreft: AvdV) van 20 februari 2009 behoort dit object in eigendom toe aan AvdV.

G.L. heeft op 21 september 1999 aan AvdV verkocht een registergoed, te weten een kavel (het hof begrijpt: 2), grenzend aan de oostzijde van 1 en deel uitmakend van G 1182 én een kavel, grenzend aan de noordzijde van 1 en deel uitmakend van G 1182 voor een bedrag van ƒ 25.5000,00, welk bedrag reeds door koper aan verkoper is voldaan. Blijkens een kadastraal bericht per persoon (betreft: AvdV) van 20 februari 2009 behoort dit object (2) in eigendom toe aan AvdV.

CvB heeft op 25 oktober 2000 verkocht aan SP B.V. (welke vennootschap wordt bestuurd door Z. B.V., die op haar beurt weer wordt bestuurd door (enig aandeelhouder) M.P. een registergoed, te weten een kavel grond, kadastraal bekend als 3 voor een bedrag van ƒ 30.000,00. Blijkens een kadastraal bericht per persoon (betreft: Z. B.V.) van 20 februari 2009 behoort dit object 3 in eigendom toe aan Z. B.V.

Het hof begrijpt dat met de recreatiewoning, adres, wordt bedoeld de mobiele bungalow op kavel 1, toebehorend aan AvdV. G.B. heeft vanaf 1999 tot haar aanhouding op 25 november 2008 in deze recreatiewoning gewoond.

Conclusie

Het hof stelt op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting ten aanzien van deze registergoederen/voorwerpen vast dat deze nooit op naam van de verdachte (en/of zijn echtgenote AvA) hebben gestaan én dat niet is gebleken van een (onderliggende) geldstroom van de verdachte naar de geregistreerde eigenaren met betrekking tot de (verkrijging van die) voorwerpen. Een aanwijzing voor het bestaan van zo’n geldstroom zou kunnen worden gevonden in een tweetal zich bij de stukken bevindende koopovereenkomsten (op pagina 961473/961480 en pagina 961461/961465). Het hof heeft echter ten aanzien van deze overeenkomsten vastgesteld dat deze (te) onvolledig zijn om daaraan enige conclusie te verbinden. Zo ontbreken bij de ene overeenkomst de pagina’s waaruit kan blijken op welke datum de verdachte welke kavel tegen welke prijs van CvB zou hebben gekocht en ontbreken bij de andere overeenkomst de datum alsmede de namen van de koper en verkoper.

Vaststaat dat G.B. de hierboven genoemde auto’s en de recreatiewoning met omliggende gronden gebruikte/bewoonde en dat de verdachte, zoals hij ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft bevestigd, daar vaak aanwezig was en alle met dat gebruik samenhangende kosten (waaronder huur, gas/water/licht, benzine, onderhoud en verzekering) voor zijn rekening nam. Wat daar ook van zij, voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde witwassen moet vast komen te staan dat deze voorwerpen/registergoederen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Nu het dossier, zoals hierboven reeds is overwogen, geen concrete aanknopingspunten bevat voor enige criminele betrokkenheid van de verdachte bij de verkrijging van de auto’s en de recreatiewoning met omliggende gronden en ook overigens bewijs dat deze voorwerpen/registergoederen (middellijk of onmiddellijk) anderszins uit misdrijf afkomstig zijn in het dossier ontbreekt, dient de verdachte reeds op die grond van het ter zake van deze voorwerpen cumulatief/alternatief tenlastegelegde witwassen te worden vrijgesproken.

Twee horloges van het merk Rolex (tenlastegelegd onder 1, tweede cumulatief/alternatief)

Uit de stukken in het dossier leidt het hof af dat deze twee horloges, die zijn aangetroffen (in de deur) van de kluis van juwelier M&B, door A.K. aan de verdachte zijn overhandigd als borg voor een door de verdachte aan A.K. verstrekte geldlening. Mede gelet op hetgeen het hof hiervoor met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde heeft overwogen, en bij gebreke van enig ander bewijs, is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat deze horloges van enig misdrijf afkomstig zijn. Het hof zal de verdachte dan ook van dit onderdeel van het onder 1 tenlastegelegde vrijspreken.

  • Partiële vrijspraak (verbergen/verhullen van de werkelijke aard of herkomst)

De eigen auto’s (tenlastegelegd onder 1, eerste cumulatief/alternatief)

Het hof heeft, zoals hierna onder het kopje ‘Het verwerven/voorhanden hebben, overdragen, omzetten en/of gebruiken eigen auto’s’ uitgebreider wordt overwogen, ten aanzien van de:

  • de Mercedes-Benz
  • de BMW 320i Sedan
  • de BMW 3ER Reihe kenteken)

geconstateerd dat ze op naam van de verdachte en/of AvA waren gesteld, dat ze (in ieder geval grotendeels) met gelden van de verdachte en/of AvA zijn aangeschaft en dat de verdachte en/of AvA er gebruik van maakten dan wel hebben gemaakt. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat de verdachte de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding of verplaatsing van die personenauto’s heeft verborgen of verhuld, dan wel heeft verborgen of verhuld wie de daadwerkelijke rechthebbende op die personenauto’s was. Het hof zal de verdachte daarom ten aanzien van deze auto’s van het onder 1 eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde vrijspreken.

  • Partiële vrijspraak (voorhanden hebben)

Een geldbedrag van 20.000,00 (tenlastegelegd onder 1, tweede cumulatief/alternatief)

Uit de stukken in het dossier blijkt dat in de deur van een kluis bij juwelier M&B een contant geldbedrag van €20.000,00 is aangetroffen. Met de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte is het hof van oordeel dat uit de stukken in het dossier niet kan worden afgeleid dat de verdachte dit geldbedrag, ter zake waarvan niet is gebleken dat het aan de verdachte toebehoort, voorhanden heeft gehad. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel.

  • Het vermoeden van witwassen

Ten aanzien van het overigens onder 1 tenlastegelegde zal het hof het toetsingskader hanteren dat wordt toegepast ingeval van een tenlastelegging van witwassen, waarbij geen direct bewijs voor brondelicten aanwezig is.

Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan, in een geval zoals dat zich hier voordoet, witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het tenlastegelegde geld en/of voorwerp(en) uit enig misdrijf afkomstig is/zijn. Het ligt op de weg van het openbaar ministerie zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.

Bij toetsing door de zittingsrechter dienen daarbij de volgende stappen te worden doorlopen.

Allereerst zal moeten worden vastgesteld of aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zulk een geval zich voordoet mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Zo een verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.

Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.

Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.

Het hof overweegt als volgt.

Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte (en zijn echtgenote AvA, met wie hij een economische eenheid vormde) in de tenlastegelegde periode uitgaven hebben gedaan, die niet kunnen worden verklaard uit hun legale inkomen. Immers, hun legale inkomen bedroeg in de tenlastegelegde periode in totaal €149.259,74 (bestaande uit een WAO-uitkering van de verdachte en beperkte looninkomsten met (sinds 1992) een aanvullende WAO-uitkering voor AvA), terwijl uit onderzoek is gebleken dat de verdachte in die periode ongeveer €650.000,00 heeft uitgegeven. Daarnaast is op 25 november 2008 in de woning van de verdachte een geldbedrag van €10.089,00 aangetroffen en bleek er een geldbedrag van €24.042,00 op een rekening in België te zijn gestort.

Het geldbedrag van €650.000,00 dat de verdachte in de tenlastegelegde periode zou hebben uitgegeven is opgebouwd uit de navolgende posten:

  • Uitgaven Hillegom €381.715,35
  • Uitgaven auto’s €118.400,05
  • Uitgaven Hensbroek €57.238,57
  • Toelage G.B. €89.100,00.

Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt het hof tot een andere berekening dan hiervoor genoemd. Zo acht het hof niet bewezen dat de verdachte uitgaven heeft gedaan voor een bedrag van €57.238,57. Dit totaalbedrag aan uitgaven is gebaseerd op de in de door G.B. bewoonde recreatiewoning (adres) aangetroffen facturen en bonnetjes. Naar het oordeel van het hof valt geenszins uit te sluiten dat deze uitgaven (deels) zijn gedaan van de wekelijkse toelage die G.B. van de verdachte ontving, zodat in die zin sprake is van een dubbeltelling. Nu het dossier ook anderszins geen aanknopingspunten bevat om tot een nadere duiding van deze uitgaven te komen, zal het hof de verdachte van dit onderdeel in het onder 1 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde vrijspreken.

Het hof is voorts van oordeel dat ook het in het dossier berekende bedrag aan uitgaven aan auto’s moet worden bijgesteld. Zoals hiervoor is overwogen, heeft het hof geen daadwerkelijke geldstroom van de verdachte naar M.P. / Z. B.V. kunnen vaststellen met betrekking tot de auto’s, waarin G.B. reed. Ten aanzien van de overige personenauto’s heeft het hof vastgesteld, zoals hieronder nader wordt overwogen, dat de verdachte minst genomen uitgaven heeft gedaan voor een bedrag van €41.048,00.

Het hof komt aldus tot een bedrag aan uitgaven van ongeveer €510.000,00. Het hof overweegt dat ook ten aanzien dit bedrag geldt dat de gedane uitgaven niet kunnen worden verklaard uit de legale inkomsten van de verdachte en AvA, zodat te dien aanzien zonder meer sprake is van een witwasvermoeden.

  • Verklaring van de verdachte

In het onderhavige geval is de verdachte in een zeer laat stadium, namelijk pas ter terechtzitting in hoger beroep, met een verklaring gekomen, inhoudende dat hij naast legale inkomsten (uit werk en later een WAO-uitkering) gedurende een groot deel van zijn leven ook andere inkomsten heeft genoten. Zo had de verdachte vanaf zijn 14e inkomsten uit zwart (loodgieters)werk en vanaf zijn 25e inkomsten uit incassowerkzaamheden (eveneens zwart). Vanaf ongeveer diezelfde tijd is hij, volgens zijn verklaring, leningen gaan verstrekken tegen hoge rentepercentages. Over de daarmee door hem gegenereerde inkomsten heeft de verdachte nimmer belasting betaald noch heeft hij die inkomsten opgegeven aan de uitkeringsinstantie.

Hoewel aan de advocaat-generaal kan worden toegegeven dat verdachtes verklaring betreffende zijn inkomsten uit loodgieters- en incassowerkzaamheden niet erg gedetailleerd is en wellicht niet eenvoudig te verifiëren, kan - naar het oordeel van het hof - die verklaring niet reeds op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk ter zijde worden geschoven. Met betrekking tot verdachtes verklaring dat hij jarenlang inkomsten heeft gehad uit door hem verstrekte geldleningen overweegt het hof dat deze verklaring steun vindt in het onderhavige strafdossier. Uit het strafrechtelijk onderzoek, meer in het bijzonder zaaksdossier 7.1.0, is immers gebleken dat de verdachte in de tenlastegelegde periode geldleningen aan derden heeft verstrekt en dat hij over die leningen een buitengewoon hoog bedrag aan rente ontving. Het hof neemt voorts in aanmerking dat het dossier geen gegevens bevat die inzicht verschaffen in de financiële situatie van de verdachte op het beginmoment van de ten laste gelegde periode. Het hof zal bij de beoordeling van het ten laste gelegde dan ook uitgaan van de juistheid van de verklaring van de verdachte.

Nu de verdachte van deze inkomsten geen opgave heeft gedaan bij de belastingdienst, heeft hij zich ten minste schuldig gemaakt - ook naar zijn eigen zeggen - aan belastingontduiking. Voorts kan worden vastgesteld dat deze inkomsten zich hebben vermengd met de legale inkomsten van de verdachte en diens echtgenote.

  • Een eigen misdrijf

Volgens bestendige jurisprudentie zijn vermogensbestanddelen, waarover men de beschikking heeft doordat de belasting is ontdoken, van misdrijf afkomstig. In het geval dat van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen worden vermengd met vermogensbestanddelen die zijn verkregen door middel van legale activiteiten, kan het aldus vermengde vermogen worden aangemerkt als "mede" of "deels" uit misdrijf afkomstig.

Het voorgaande in aanmerking genomen acht het hof het aannemelijk dat de verdachte aldus inkomsten heeft gegenereerd uit “eigen misdrijf”. Het hof betrekt daarbij ook dat het omvangrijke onderzoek Juwelier geen enkel aanknopingspunt biedt voor betrokkenheid van de verdachte bij enig ander misdrijf.

Voorts volgt uit vaste jurisprudentie ter zake van witwassen dat in het geval dat het witwassen betrekking heeft op gelden/voorwerpen afkomstig uit eigen misdrijf, er in beginsel sprake dient te zijn van een handeling die erop is gericht om de crimineel verkregen gelden/voorwerpen veilig te stellen. In dergelijke gevallen moet sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die door eigen misdrijf verkregen gelden/voorwerpen gericht karakter heeft. Die regel gaat niet op in gevallen waarin sprake is van voorwerpen die “middellijk” afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf doordat direct uit misdrijf afkomstige voorwerpen nadien zijn omgezet in andere voorwerpen.

  • Het verwerven/voorhanden hebben, overdragen, omzetten en/of gebruiken (tenlastegelegd onder 1, tweede cumulatief/alternatief)

De eigen auto’s

Uit de stukken in het dossier leidt het hof ten aanzien van - kort gezegd - de eigen auto’s van de verdachte en AvA het volgende af.

De Mercedes-Benz is op 17 april 2007 aangekocht bij Centraal Automobielbedrijven B.V. voor een bedrag van €85.000,00. De auto is gefinancierd door inruil van een Mercedes-Benz ML 280 ter waarde van €70.000, welke auto sinds 6 januari 2006 op naam stond van de verdachte, en door bijbetaling van een geldbedrag van €15.000,00, welk geldbedrag op 18 april 2007 is voldaan door M.P. / Z. B.V. Blijkens de gegevens bij de Rijksdienst voor het wegverkeer (RDW) stond deze auto vanaf 17 april 2007 op naam van de verdachte. Gebleken is dat de verdachte tot zijn aanhouding op 25 november 2008 in de onderhavige auto heeft gereden.

De BMW 320i Sedan is op 16 maart 2005 aangekocht bij Ad Smelt B.V. voor een bedrag van €48.548,05. Blijkens de aantekeningen op de factuur, die op naam staat van AvA, is de auto deels contant betaald (€14.500,00, kennelijk door de verdachte), deels giraal (€11.548,05, gestort door AvA) en door inruil van een BMW 318IA ter waarde van €22.500,00, welke auto sinds 27 april 2001 op naam stond van AvA. Blijkens de gegevens bij de RDW stond deze auto vanaf 18 maart 2005 tot en met 7 april 2007 op naam van AvA, waarna de tenaamstelling is overgegaan op Z. B.V.

De BMW 3ER Reihe is op 3 april 2007 aangekocht bij Ad Smelt B.V. voor een bedrag van €50.950,26. Dit bedrag is (giraal) voldaan door Z. B.V. Uit de stukken van Z. B.V. blijkt dat de verdachte ter financiering van deze auto een bedrag van €15.000,00 van Z. B.V. had geleend, welke lening de verdachte aan Z. B.V. heeft terug betaald. Blijkens de gegevens bij de RDW stond deze auto vanaf 6 april 2007 op naam van AvA. Zij heeft tot haar aanhouding op 25 november 2008 in deze auto gereden.

Het hof stelt aldus vast dat voornoemde personenauto’s op naam van de verdachte en/of AvA waren gesteld, dat die personenauto’s (in ieder geval grotendeels) met gelden van de verdachte en/of AvA zijn aangeschaft en dat de verdachte en/of AvA van die auto’s gebruik maakten dan wel gebruik hebben gemaakt. Nu, zoals het hof hiervoor heeft vastgesteld, genoemde gelden door vermenging van legale en illegale inkomsten in hun geheel als van misdrijf afkomstig moeten worden aangemerkt, zijn de daarmee gekochte auto’s eveneens (middellijk) van misdrijf afkomstig. Het hof acht dan ook het onder 1, tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde ten aanzien van voornoemde auto’s in die zin bewezen.

  • Geldbedragen aan uitgaven tot in totaal ongeveer €381.715,35

Uit de stukken in het dossier leidt het hof af dat bij de doorzoeking in de woning van de verdachte op 25 november 2008 een groot aantal schriftelijke bescheiden in beslag is genomen. Uit deze bescheiden, waaronder bonnen en facturen van contante aankopen, is gebleken dat de verdachte (en AvA) in de tenlastegelegde periode in totaal €381.715,35 contant hebben uitgegeven.

Het hof acht daarom bewezen dat de verdachte aldus in de tenlastegelegde periode een geldbedrag van in totaal €381.715,35 afkomstig uit (eigen) misdrijf heeft omgezet en overgedragen.

  • De G.B. -geldbedragen

De raadsman heeft ten aanzien van deze gelden vrijspraak bepleit, stellende dat de stukken in het dossier onvoldoende houvast bieden voor het bepalen van de hoogte van dit bedrag.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

G.B. heeft op 19 december 2008 verklaard dat zij gedurende zo’n vijftien jaar wekelijks geld van de verdachte heeft ontvangen. Het is begonnen met een bedrag van ƒ 200,00 en dat bedrag is, naar haar zeggen, in stappen van €50,00 opgelopen tot een bedrag van €400,00 euro per week. Zij heeft destijds ook verklaard dat zij sinds ongeveer één jaar een wekelijkse toelage van €400,00 ontving. Bij de berekening van het totaalbedrag van de door de verdachte aan G.B. betaalde toelagen is rekening gehouden met deze door G.B. genoemde oplopende schaal. De verklaring van G.B. vindt (in ieder geval ten aanzien van het bedrag van €400,00) steun in een op 8 november 2011 tussen de verdachte en G.B. gevoerd telefoongesprek.

Het hof acht, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de tenlastegelegde periode een bedrag van €89.100,00 aan toelagen aan G.B. heeft overgedragen.

Het hof heeft hiervoor reeds overwogen dat niet valt uit te sluiten dat de berekening van het op de aangetroffen bonnetjes en facturen gebaseerde bedrag aan uitgaven van €57.238,57 een dubbeltelling oplevert ten aanzien van het berekende totaalbedrag dat de verdachte als toelage aan G.B. heeft betaald.

Hetzelfde heeft naar het oordeel van het hof te gelden - waarbij de vraag of kan worden bewezen dat de verdachte dit geldbedrag destijds voorhanden heeft gehad kan worden daargelaten - ten aanzien van het op 25 november 2008 in de recreatiewoning te adres aangetroffen contante geldbedrag van €1.115,00 (ten onrechte is in de tenlastelegging het bedrag van 2.115,00 vermeld). Het zal de verdachte om die reden ook ten aanzien van dit geldbedrag vrijspreken.

  • Contant geldbedrag van €10.076,07

Uit de stukken in het dossier leidt het hof af dat op 25 november 2008 in de woning van de verdachte een contant geldbedrag van €10.076,07 is aangetroffen. Gelet op de door het hof aannemelijk geachte verklaring van de verdachte omtrent de herkomst van zijn inkomsten dient er ook ten aanzien van dit geldbedrag van te worden uitgegaan dat deze gelden uit eigen misdrijf afkomstig zijn. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan slechts worden afgeleid dat de verdachte deze gelden in zijn woning voorhanden heeft gehad. Aanknopingspunten dat de verdachte enige gedraging heeft verricht die (kennelijk) gericht was op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van deze gelden ontbreken in het dossier. Nu daarvan niet is gebleken, kan het voorhanden hebben van dit geldbedrag naar bestendige jurisprudentie niet als ‘witwassen’ worden gekwalificeerd. Gelet op het feit dat onder 1 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde het bestanddeel ‘plegen van (gewoonte)witwassen’ in de tenlastelegging is opgenomen, zal het hof de verdachte om die reden van dit onderdeel vrijspreken.

  • Giraal geldbedrag van €24.042,00

Uit de stukken in het dossier leidt het hof af dat het geldbedrag van €24.042,00 op een bankrekening in België is gestort. AvA heeft op 6 september 1995 een bankrekening geopend bij de KBC-bank in Lanaken (België) met rekeningnummer 1. De verdachte was sindsdien gemachtigd op deze bankrekening. Op 29 december 2006 heeft AvA bij diezelfde bank een rekening geopend met rekeningnummer 2, waarna op 2 januari 2007 het gehele saldo van rekeningnummer 1 is overgeboekt naar rekeningnummer 2 In de tenlastegelegde periode heeft AvA (al dan niet met de verdachte) een geldbedrag van €24.042,00 op die rekeningen gestort en voorhanden gehad. Nu het storten van geld op een (buitenlandse) bankrekening op eigen naam niet zonder meer kan worden aangemerkt als een gedraging die er kennelijk op gericht is de criminele herkomst daarvan (uit eigen misdrijf) daadwerkelijk te verbergen of te verhullen en ook anderszins bewijs daarvoor in het dossier ontbreekt, kan naar het oordeel van het hof het onder 1 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde bestanddeel ‘plegen van (gewoonte)witwassen’ niet worden bewezen. Ook van dit onderdeel zal de verdachte daarom worden vrijgesproken.

  • Gewoontewitwassen

Gelet op de omvang en de continuïteit van de hierboven bewezen geachte gedragingen van de verdachte, acht het hof eveneens bewezen dat de verdachte daarvan een gewoonte heeft gemaakt. Het hof acht echter niet bewezen dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met AvA en/of G.B. aan dit gewoontewitwassen heeft schuldig gemaakt. Uit het dossier valt niet af te leiden of en in hoeverre AvA en G.B. wetenschap hadden van de aard en omvang van de uit eigen misdrijf van de verdachte afkomstige inkomsten en de uitgaven van de verdachte. Dit geldt te minder, nu uit het dossier naar voren komt dat de verdachte zijn betrokkenheid bij G.B. en zijn daarmede verband houdende uitgaven voor AvA verborgen heeft gehouden. Voorts valt evenmin vast te stellen of G.B. wetenschap had van het uitgavepatroon van de verdachte met betrekking tot AvA. Nu ook overigens wettig en overtuigend bewijs ontbreekt, zal het hof de verdachte van het tenlastegelegde medeplegen vrijspreken.

Bewezenverklaring

Feit 1: gewoontewitwassen

Feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafoplegging

Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^