Vrijspraak faillissementsfraude: boekhouder in loondienst geen feitelijk leidinggever dan wel opdrachtgever. Geen (mede)pleger wegens ontbreken (voorwaardelijk) opzet.

Rechtbank Oost-Brabant 30 juni 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:3706 Verdachte heeft als boekhouder in dienst van het bedrijf waarvoor hij werkzaam was, kort voor en na het moment waarop het bedrijf failliet was verklaard, overboekingen verricht. Verdachte is primair vervolgd als feitelijk leiding gever aan deze gedraging en subsidiair als (mede)pleger. 

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie vordert vrijspraak van het primair ten laste gelegde, nu verdachte niet kan worden aangemerkt als feitelijk leidinggever. Zij acht het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van bedrieglijke bankbreuk wettig en overtuigend bewezen en vordert een taakstraf voor de duur van 100 uur, subsidiair 50 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren.

Standpunt van de verdediging

De raadsman is van mening dat bij verdachte, die ook naar zijn mening niet als feitelijk leidinggever kan worden aangemerkt, geen opzet bestond ten aanzien van hetgeen hem wordt verweten en heeft ten aanzien van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde vrijspraak bepleit.

Oordeel rechtbank: Vrijspraak

Bij vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 19 oktober 2010 is het faillissement van bedrijf 1 uitgesproken. In deze strafzaak zijn medeverdachte 1, medeverdachte 2 en verdachte als verdachten aangemerkt.

Medeverdachte 1 was - indirect, via bedrijf 2 en bedrijf 4 - formeel bestuurder van dit bedrijf, verdachte was verantwoordelijk voor de boekhouding en medeverdachte 2, die als bestuurder en enig aandeelhouder van bedrijf 5 een aanzienlijk financieel belang had in bedrijf 1, trad op als adviseur van bedrijf 1 en werd nauwgezet en tot op detailniveau betrokken bij zowel de financiële alsook de operationele gang van zaken binnen bedrijf 1. Zo werd hij geïnformeerd over en betrokken bij beslissingen variërend van de lichtbakreclame en incidentele betalingen van posten tot de (ontwikkeling van de) liquiditeitspositie van bedrijf 1 in de aanloop naar het faillissement. Verdachte heeft dienaangaande ook bevestigd dat medeverdachte 2 voor hem een medeondernemer was omdat hij mede het beleid bepaalde alsmede indirect betrokken was bij de besluitvorming aldus dat medeverdachte 1 voorafgaand aan te nemen besluiten in contact trad met medeverdachte 2.

Kort voor en na voornoemde faillissementsdatum, te weten in de periode van 28 september 2010 tot en met 2 november 2010, zijn geldbedragen overgeboekt van de bankrekening van bedrijf 1 naar de bankrekening van bedrijf 2 en naar de derdengeldrekening van bedrijf 3, zijnde het advocatenkantoor van medeverdachte 2. Deze overboekingen zijn onder meer gebleken uit de bankafschriften van bedrijf 1 en die van bedrijf 2. Verdachte verrichtte feitelijk deze boekingen.

Uit de door boekhouder verdachte aan medeverdachte 1 en medeverdachte 2 per e-mail toegezonden liquiditeitsprognoses en begrotingen kan worden opgemaakt dat de financiële situatie van bedrijf 1 reeds enkele maanden vóór die overboekingen slecht was en gezien het verloop van de liquiditeitsprognoses allengs verder afkalfde. In dit verband wijst de rechtbank ook op de verklaring van verdachte dat bedrijf 1 al rond maart 2010 financieel in redelijk zwaar weer zat en het passen en meten was wat wel en niet kon worden betaald. Op 30 augustus 2010 deelde verdachte per e-mail aan medeverdachte 1 en medeverdachte 2 mede dat ze in september zouden vastlopen en dat het misschien raadzaam was een gezamenlijke afspraak in te plannen, waarop medeverdachte 2 liet weten dat hij een afspraak zou laten inplannen en medeverdachte 1 liet weten dat het misschien handig was om eerst samen even te overleggen om de strategie te bepalen.

Op 6 september 2010 vond vervolgens overleg plaats ten kantore van medeverdachte 2 waarbij werd besloten om de (sub)licentieovereenkomst tussen bedrijf 1 als licentienemer en bedrijf 2 als licentiegever op te zeggen, welke opzegging vervolgens door medeverdachte 2 schriftelijk is bevestigd. Ingevolge artikel 6.1 van die overeenkomst kwamen door deze opzegging vanaf dat moment de rechten uit de tot dan door bedrijf 1 afgesloten overeenkomsten toe aan bedrijf 2. Verder werd besloten om de tenaamstelling van de telefoonabonnementen van bedrijf 1 te zetten op naam van bedrijf 2. In de weken erna werd besloten om de bankrekening van bedrijf 1 (waarop de debiteurenbetalingen worden ontvangen) op naam te doen stellen van bedrijf 2. Op dat moment was het faillissement van bedrijf 1 voorzienbaar voor medeverdachte 1, medeverdachte 2 en verdachte.

Verdachte heeft als boekhouder in dienst van bedrijf 1 de in de tenlastelegging genoemde overboekingen uitgevoerd. Hij heeft dit gedaan in zijn hoedanigheid van werknemer van bedrijf 1 en nadat hij hiertoe instructies dan wel opdracht had gekregen van zijn werkgever.

Gelet op de rol van verdachte in het geheel is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat verdachte niet kan worden aangemerkt als feitelijk leidinggever dan wel als opdrachtgever, zodat verdachte van het onder primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken.

Dan is het de vraag of verdachte als pleger dan wel als medepleger van bedrieglijke bankbreuk kan worden aangemerkt. Hiervoor is noodzakelijk dat bewezen kan worden dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de hem verweten verboden gedragingen.

Zoals reeds gezegd, heeft verdachte als werknemer in opdracht van zijn werkgever de in de tenlastelegging genoemde girale geldbedragen overgeboekt. Verdachte heeft daarbij ten opzichte van zijn leidinggevende medeverdachte 1 aangegeven dat hij zich afvroeg of deze overboekingen wel een juiste juridische grondslag hadden, waarna hem werd medegedeeld dat deze juridische grondslag bestond.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte op de juistheid van die mededeling mogen afgaan en kon van hem – als werknemer en gegeven de betrokkenheid van jurist medeverdachte 2 – niet worden gevergd dat hij nader onderzoek deed alvorens de hem gegeven instructies uit te voeren. Gelet op dit alles is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk, ook niet in voorwaardelijke zin, de overboekingen heeft uitgevoerd ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van bedrijf 1.

De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder primair en onder subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^

Faillissementsfraude: art. 344 Sr behelst geen specialis van art. 343 Sr

Hoge Raad 30 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1756 Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 7 maart 2014 verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf voor de duur van 150 uren wegens 1. (primair) medeplegen van als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed aan de boedel onttrokken hebben en 2. telkens: medeplegen van valsheid in geschrifte.

Aan de verdachte is onder 1 tenlastegelegd dat:

"1. primair

hij in de periode van 1 augustus 2005 tot 1 november 2005 te Blaricum en/of Bussum en/of te Hilversum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), te weten [betrokkene 1], zijnde bestuurder van [A] B.V. en/of [betrokkene 2], en/of een of meer andere mededader(s), terwijl [A] B.V. bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam d.d. 11 oktober 2005 in staat van faillissement was verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [A] B.V.,

- (een) ba(a)t(en) niet heeft verantwoord en/of verantwoord en/of (een) goed(eren) aan de boedel heeft onttrokken en/of onttrekt en/of

- enig(e) goed(eren) om niet en/of klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd en/of

- ter gelegenheid van het faillissement van [A] B.V. en/of op een tijdstip waarop hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat het faillissement niet kon worden voorkomen, een of meerdere van de schuldeiser(s) van [A] B.V. op enige wijze heeft bevoordeeld en/of bevoordeelt,

immers heeft verdachte en/of [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of een of meer andere mededader(s):

- een nieuwe leningsovereenkomst opgesteld tussen [A] B.V. en [B] B.V., met daarin opgenomen dat [A] B.V. als schuldenaar de verplichting heeft om tot meerdere zekerheid voor de terugbetaling aan [B] B.V. als schuldeiser stil pandrecht te verlenen op alle bestaande en toekomstige vorderingen daaronder begrepen eventuele andere rechten ingevolge de uitoefening van het bedrijf van [A] B.V., welke leningsovereenkomst geantedateerd is op 2 november 2004 (rubriek 9 p. 164) en/of

- werkzaamheden die verricht waren door [A] B.V. gefactureerd vanuit de nieuwe B.V., [C] B.V. i.o. en/of

- het geld van de debiteuren van [A] B.V. dat binnenkwam op de rekening van [A] B.V. doorgestort naar de rekening van [B] B.V. en/of

- een te lage overnameprijs voor de activa van [A] B.V. vastgesteld van EUR 5.000,-;

subsidiair

hij in de periode van 1 augustus 2005 tot 1 november 2005 te Blaricum en/of Bussum en/of te Hilversum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,

- in geval van faillissement, of in het vooruitzicht daarvan, nu het faillissement van [A] B.V. is gevolgd op 11 oktober 2005, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers, (een) goed(eren) aan de boedel heeft onttrokken en/of een betaling heeft aangenomen van een niet opeisbare schuld en/of van een opeisbare schuld, terwijl hij, verdachte, en of zijn mededader(s) in het laatste geval wist(en) dat het faillissement van de schuldenaar, te weten [A] B.V., reeds was aangevraagd of ten gevolge van overleg met de schuldenaar, te weten [A] B.V. en/of

- bij verificatie van de schuldvorderingen in geval van faillissement, een niet bestaande schuldvordering heeft voorgewend of een bestaande tot een verhoogd bedrag heeft doen gelden,

immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s):

- een nieuwe leningsovereenkomst opgesteld tussen [A] B.V. en [B] B.V., met daarin opgenomen dat [A] B.V. als schuldenaar de verplichting heeft om tot meerdere zekerheid voor de terugbetaling aan [B] B.V. als schuldeiser stil pandrecht te verlenen op alle bestaande en toekomstige vorderingen daaronder begrepen eventuele andere rechten ingevolge de uitoefening van het bedrijf van [A] B.V., welke leningsovereenkomst geantedateerd is op 2 november 2004 en/of

- werkzaamheden die verricht waren door [A] B.V. gefactureerd vanuit de nieuwe B.V., [C] B.V. i.o. en/of

- het geld van de debiteuren van [A] B.V. dat binnenkwam op de rekening van [A] B.V. doorgestort naar de rekening van [B] B.V. en/of

- een te lage overnameprijs voor de activa van [A] B.V. vastgesteld van EUR 5.000,-."

Daarvan is bewezenverklaard dat:

"1. primair

hij in de periode van 1 augustus 2005 tot 1 november 2005 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, te weten [betrokkene 1], zijnde bestuurder van [A] B.V. en [betrokkene 2], terwijl [A] B.V. bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 11 oktober 2005 in staat van faillissement was verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [A] B.V.,

- baten aan de boedel heeft onttrokken,

immers heeft verdachte en [betrokkene 1] en [betrokkene 2]:

- een nieuwe leningsovereenkomst opgesteld tussen [A] B.V. en [B] B.V., met daarin opgenomen dat [A] B.V. als schuldenaar de verplichting heeft om tot meerdere zekerheid voor de terugbetaling aan [B] B.V. als schuldeiser stil pandrecht te verlenen op alle bestaande en toekomstige vorderingen daaronder begrepen eventuele andere rechten ingevolge de uitoefening van het bedrijf van [A] B.V., welke leningsovereenkomst geantedateerd is op 2 november 2004 en

- werkzaamheden die verricht waren door [A] B.V. gefactureerd vanuit de nieuwe B.V., [C] B.V. i.o. en

- het geld van een debiteur van [A] B.V. dat binnenkwam op de rekening van [A] B.V. doorgestort naar de rekening van [B] B.V. en

- een te lage overnameprijs voor de activa van [A] B.V. vastgesteld van EUR 5.000,00."

Het Hof heeft het bewezenverklaarde - onder aanhaling van art. 343 Sr als mede toepasselijk wettelijk voorschrift - gekwalificeerd als "medeplegen van als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed aan de boedel onttrokken hebben".

Middel

Het middel komt op tegen 's Hofs verwerping van het door de verdediging ter zake van feit 1 gevoerde verweer dat art. 344 Sr een specialis behelst van het in art. 343 Sr omschreven faillissementsdelict.

Beoordeling Hoge Raad

Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:

"De raadsman heeft ter terechtzitting van dit hof - in de kern en zakelijk weergegeven - bepleit dat het bepaalde in artikel 55, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr) zich verzet tegen een veroordeling ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde medeplegen van een bedrieglijke bankbreuk. Daartoe is door de raadsman het volgende aangevoerd. Artikel 343 Sr stelt strafbaar de bestuurder of de commissaris van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard. De verdachte bezit geen van beide hoedanigheden. Hoewel gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad in beginsel een veroordeling ter zake van medeplegen van een dergelijk kwaliteitsdelict tot de mogelijkheden behoort, staat artikel 344 Sr, dat aan de verdachte hetgeen hem onder 1 subsidiair is tenlastegelegd hieraan in de weg. In artikel 344 Sr is immers een strafbepaling opgenomen die expliciet ziet op faillissementsdelicten gepleegd door derden, zodat sprake is van een specialiteitsverhouding. Gelet op het bepaalde in artikel 55, tweede lid, Sr dient de speciale bepaling te worden toegepast.

Het hof begrijpt de conclusie die de raadsman aan zijn betoog heeft verbonden aldus, dat het onder 1 primair bewezen verklaarde gelet op de specialiteitsverhouding niet gekwalificeerd kan worden op de voet van artikel 343 Sr, zodat de verdachte - naar het hof de raadsman begrijpt - van het onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.

Het hof overweegt daartoe het volgende.

De stelling van de raadsman dat artikel 344 Sr een specialis is van artikel 343 Sr vindt geen steun in het recht. Reeds daarom verwerpt het hof het verweer van de raadsman. Het hof legt de tenlastelegging zo uit dat de steller daarvan beoogd heeft de verhouding tussen beide delictsomschrijvingen aldus te bepalen dat artikel 343 Sr een kwaliteitsdelict is waarvan als normadressaat zijn aangewezen de bestuurders en commissarissen van de gefailleerde rechtspersoon. Juist is dat de wetgever paulianeuze gedragingen die zijn verricht door een ander dan de gefailleerde schuldenaar of zijn bestuurder(s) in een afzonderlijke strafbepaling, te weten artikel 344 Sr, heeft ondergebracht, maar dat laat onverlet dat deze 'derden' onder omstandigheden ook in zodanige mate met die schuldenaar of zijn bestuurders kunnen hebben samengewerkt, dat zij tevens kunnen worden vervolgd voor het strafrechtelijk deelnemen aan bedrieglijke bankbreuk als bedoeld in artikel 343 Sr. De tenlastelegging kan in redelijkheid aldus worden begrepen. Naar het oordeel van het hof is van tegenstrijdigheid in de tenlastelegging geen sprake.

Het hof verwerpt het verweer van de raadsman."

Noch de tekst van de wet, noch de wetsgeschiedenis biedt steun voor de aan het verweer en aan het middel ten grondslag gelegde opvatting dat art. 344 Sr een specialis behelst van art. 343 Sr. In art. 344 Sr heeft de wetgever immers strafbaar gesteld het door "derden" plegen van faillissementsdelicten, terwijl art. 343 Sr zich richt tegen de bestuurder of commissaris van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard. Het oordeel van het Hof dat bedoelde opvatting geen steun vindt in het recht, ook niet indien de verdachte niet de hoedanigheid van bestuurder of commissaris van de rechtspersoon heeft en hem het medeplegen van art. 343 Sr ten laste is gelegd, is derhalve juist.

Het middel faalt.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^

Verdachte heeft zich als bestuurder van een makelaarsbedrijf schuldig gemaakt aan feitelijk leidinggeven aan faillissementsfraude & het antedateren van overeenkomsten. Niet-ontvankelijkheidsverweer tav start en voortzetting onderzoek obv notitie curator verworpen.

Rechtbank Oost-Brabant 30 juni 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:3705 Ontvankelijkheid officier van justitie

De raadsman heeft aangevoerd dat het OM niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat een onderzoek naar de verdachte is gestart en voortgezet enkel op basis van een door de officier van justitie klakkeloos overgenomen notitie van de curator, waarin niet in rechte vastgestelde en later deels door de civiele rechter als onhoudbaar beoordeelde standpunten zijn ingenomen en waarin verder relevante aspecten zijn verzwegen door een curator met alternatieve motieven.

De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank is van oordeel dat de stelling van de raadsman dat het openbaar ministerie klakkeloos de notitie van de curator heeft gevolgd feitelijke grondslag ontbeert, gelet op het door de FIOD ingestelde onderzoek zoals neergelegd in onderhavig dossier. Gelet hierop en het criterium kan de officier van justitie in de vervolging worden ontvangen.

Feit 1

Bij vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 19 oktober 2010 is het faillissement van bedrijf 1 uitgesproken.

Verdachte was - indirect, via bedrijf 2 en bedrijf 6 - formeel bestuurder van dit bedrijf, medeverdachte 1 was verantwoordelijk voor de boekhouding en medeverdachte 2, die als bestuurder en enig aandeelhouder van bedrijf 4 een aanzienlijk financieel belang had in bedrijf 1, trad op als adviseur van bedrijf 1 en werd, getuige de mailwisseling in het dossier, nauwgezet en tot op detailniveau betrokken bij zowel de financiële alsook de operationele gang van zaken binnen bedrijf 1. Zo werd hij geïnformeerd over en betrokken bij beslissingen variërend van de lichtbakreclame en incidentele betalingen van posten tot de (ontwikkeling van de) liquiditeitspositie van bedrijf 1 in de aanloop naar het faillissement. medeverdachte 1 heeft dienaangaande ook bevestigd dat medeverdachte 2 voor hem een medeondernemer was omdat hij mede het beleid bepaalde alsmede indirect betrokken was bij de besluitvorming aldus dat verdachte voorafgaand aan te nemen besluiten in contact trad met medeverdachte 2 (p. 516).

Kort voor en na voornoemde faillissementsdatum, te weten in de periode van 28 september 2010 tot en met 2 november 2010, zijn geldbedragen overgeboekt van de bankrekening van bedrijf 1 naar de bankrekening van bedrijf 2 (hierna: bedrijf 2) en naar de derdengeldrekening van bedrijf 3, zijnde het advocatenkantoor van medeverdachte 2. Deze overboekingen zijn onder meer gebleken uit de bankafschriften van bedrijf 1 en die van bedrijf 2.

Uit de door boekhouder medeverdachte 1 aan verdachte en medeverdachte 2 per e-mail toegezonden liquiditeitsprognoses en begrotingen kan worden opgemaakt dat de financiële situatie van bedrijf 1 reeds enkele maanden vóór die overboekingen slecht was en gezien het verloop van de liquiditeitsprognoses allengs verder afkalfde. In dit verband wijst de rechtbank ook op de verklaring van medeverdachte 1 dat bedrijf 1 al rond maart 2010 financieel in redelijk zwaar weer zat en het passen en meten was wat wel en niet kon worden betaald (p. 498). Op 30 augustus 2010 deelde medeverdachte 1 per e-mail aan verdachte en medeverdachte 2 mede dat ze in september zouden vastlopen en dat het misschien raadzaam was een gezamenlijke afspraak in te plannen, waarop medeverdachte 2 liet weten dat hij een afspraak zou laten inplannen en verdachte liet weten dat het misschien handig was om eerst samen even te overleggen om de strategie te bepalen.

Op 6 september 2010 vond vervolgens overleg plaats ten kantore van medeverdachte 2 waarbij werd besloten om de (sub)licentieovereenkomst tussen bedrijf 1 als licentienemer en bedrijf 2 als licentiegever1 op te zeggen, welke opzegging vervolgens door medeverdachte 2 schriftelijk is bevestigd. Ingevolge artikel 6.1 van die overeenkomst kwamen door deze opzegging vanaf dat moment de rechten uit de tot dan door bedrijf 1 afgesloten overeenkomsten toe aan bedrijf 2. Verder werd besloten om de tenaamstelling van de telefoonabonnementen van bedrijf 1 te zetten op naam van bedrijf 2. In de weken erna werd besloten om de bankrekening van bedrijf 1 (waarop de debiteurenbetalingen worden ontvangen) op naam te doen stellen van bedrijf 2.

De rechtbank is van oordeel dat, gegeven de precaire financiële situatie van het bedrijf, door het opzeggen van de licentieovereenkomst een faillissement van bedrijf 1 onafwendbaar was. Behalve het feit dat bedrijf 1 als gevolg daarvan niet langer gebruik mocht maken van het handels-, woord- en beeldmerk “verdachte” verloor bedrijf 1 in verband met het bepaalde in artikel 6 lid 1 van de sublicentie-overeenkomst van de ene op de andere dag alle rechten met betrekking tot de tot aan de opzegging reeds afgesloten overeenkomsten.

De rechtbank is voorts van oordeel dat het niet anders kan dan dat dit gevolg voor zowel verdachte, medeverdachte 2 als medeverdachte 1 voorzienbaar was, nu zij - getuige de mailwisseling - zeer goed geïnformeerd waren omtrent de actuele financiële stand van zaken. Met de opzegging van de sublicentie-overeenkomst alsmede de omzetting van de diverse abonnementen en bankrekening van bedrijf 1 naar bedrijf 2 werd onmiskenbaar voorgesorteerd op een doorstart middels bedrijf 2.

Het stond de vennootschap onder de hiervoor geschetste omstandigheden evenwel niet vrij om in het zicht van haar nakende faillissement opeisbare verplichtingen jegens bedrijf 2 na te komen en gelijktijdig opeisbare verplichtingen van andere schuldeisers onbetaald te laten. Dit zou anders kunnen zijn indien deze betalingen plaats hadden gevonden in het kader van de uitoefening van pandrechten die aan bedrijf 2 waren verstrekt, maar vast staat – en dit is door medeverdachte 2 ter zitting ook beaamd – dat van een dergelijke uitoefening van pandrechten geen sprake was.

Het stond de vennootschap ook niet vrij betalingen van haar debiteuren te laten plaatsvinden op een bankrekening ten name van bedrijf 2 of geld over te boeken naar de derdenrekening van het advocatenkantoor van medeverdachte 2 met de bedoeling om na het faillissement van de vennootschap die gelden buiten het beheer en bereik van de curator te houden.

Dat geen sprake is van opzet kan in het licht van voormelde overwegingen niet worden gevolgd. In dit verband overweegt de rechtbank nog dat het voor verdachte duidelijk had moeten zijn dat voormelde handelwijze zou leiden tot benadeling van schuldeisers. verdachte had, als bestuurder van bedrijf 1, veel kritischer moeten zijn wat betreft de juistheid en juridische aanvaardbaarheid van de gekozen doorstartconstructie en de daarop gevolgde uitvoeringshandelingen. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat hem bekend was dat medeverdachte 2 – via zijn beheermaatschappij – een aanzienlijk (eigen) financieel belang had bij bedrijf 1 en dat reeds om die reden diens adviezen met de nodige voorzichtigheid en terughoudendheid moesten worden bezien. Voorts heeft verdachte, anders dan medeverdachte 1, geen enkel inzicht verschaft in de wijze waarop hij ter zake de doorstart advies heeft ingewonnen noch in de inhoud van de (beweerdelijk) door medeverdachte 2 verstrekte adviezen dienaangaande.

Dat inmiddels de in de tenlastelegging genoemde onttrekkingen ongedaan zijn gemaakt, zoals ook blijkt uit de verklaring van de curator op 4 juli 2014 tegenover de rechter-commissaris afgelegd, maakt het voorgaande niet anders. De feiten dienen immers te worden beoordeeld naar het moment waarop de betalingen zijn gedaan. Genoemde omstandigheid zal de rechtbank evenwel betrekken in de strafmaat.

Feit 2

Gelet op het e-mailverkeer in december 2009 en januari 2010 kan met een voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat de in de tenlastelegging genoemde overeenkomsten op 30 oktober 2009 zijn opgemaakt en ondertekend. In deze e-mailberichten wordt immers nog gesproken over het nog moeten vastleggen van de overeenkomsten, de hoogte van de bedragen, het uitdraaien van de overeenkomsten en het getekend doen toekomen door verdachte aan medeverdachte 2. Gelet op de inhoud van voornoemde e-mailberichten en de notitie van de curator d.d. 23 april 2012 die ziet op de mogelijke antedatering van de overeenkomsten, moet het ervoor worden gehouden dat de overeenkomsten zijn getekend op een tijdstip gelegen in de maand januari 2010 tot en met 23 april 2012. Dat de betreffende e-mailberichten zouden zien op een andere geldleningovereenkomst dan de ten laste gelegde geldleningovereenkomsten is de rechtbank op basis van de inhoud van het dossier en ook overigens niet gebleken. De daartoe strekkende bewering van verdachten is ook op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen.

Bewezenverklaring

  • Feit 1: feitelijk leiding geven aan bedrieglijke bankbreuk, begaan door een rechtspersoon;
  • Feit 2: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

Taakstraf van 180 uren.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Rechtbank Oost-Brabant 30 juni 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:3704

Medeverdachte 2 wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^

Veroordeling wegens bedrieglijke bankbreuk & witwassen

Rechtbank Noord-Holland 23 juni 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:5211 Op 16 oktober 2002 is de besloten vennootschap 2 met beperkte aansprakelijkheid besloten opgericht. Verdachte was in de periode van 16 oktober 2002 tot en met 27 maart 2012 directeur/enig aandeelhouder van besloten vennootschap 2. Besloten vennootschap 2 was van 17 september 2007 tot en met 27 maart 2012 in Nootdorp gevestigd op het woonadres van verdachte.

Op 28 september 2011 heeft besloten vennootschap 2 de aandelen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid besloten vennootschap 1, kantoorhoudende te Hoofddorp gekocht voor een bedrag van €265.000. Met ingang van die datum was besloten vennootschap 2 directeur/enig aandeelhouder van besloten vennootschap 1. De omzet van besloten vennootschap 1 bestond voor 85% uit de verkoop van computer programmatuur voor de bouw. Hiertoe had besloten vennootschap 1 een licentieovereenkomst met een Engels bedrijf genaamd bedrijfsnaam 1. Bij schrijven van 11 januari 2012 heeft bedrijfsnaam 1 het contract met besloten vennootschap 1 per 11 april 2012 opgezegd.

Op 24 juli 2012 is besloten vennootschap 1 door de rechtbank Den Haag failliet verklaard. Als curator werd aangesteld mr. getuige 5. De curator constateerde dat verdachte in de periode van 10 februari 2012 tot en met 27 april 2012 een bedrag van in totaal €222.606,10 van de bankrekening van besloten vennootschap 1 heeft afgeboekt naar besloten vennootschap 2 en dat de onttrekking van dit bedrag een belangrijke oorzaak was van het faillissement van besloten vennootschap 1. De curator heeft daarop verdachte aangeschreven dat hij het onttrokken bedrag terug moest storten in de boedel. Hieraan heeft verdachte geen gevolg gegeven, waarna de curator aangifte van bedrieglijke bankbreuk heeft gedaan.

Door verdachte zijn verschillende overboekingen van de bankrekening van besloten vennootschap 1 naar bankrekeningen op naam van hem en besloten vennootschap 2 gedaan:

Verdachte heeft verklaard dat hij de genoemde bedragen heeft overgemaakt van de bankrekeningen van besloten vennootschap 1 naar de rekening van besloten vennootschap 2 en van hemzelf om te voorkomen dat er beslag op de gelden zou worden gelegd.

De ex-partner van verdachte heeft verklaard dat verdachte de dag voor kerst in 2011 te horen kreeg dat een belangrijke software leverancier zijn contract met besloten vennootschap 1 zou beëindigen per 1 januari 2012, dat een faillissement dreigde en dat verdachte de zakelijke rekeningen heeft leeg getrokken. Hij vroeg haar in die periode of hij geld op haar rekening mocht zetten, zodat er geen beslag op kon komen.

Verdachte heeft, nadat gelden van de bankrekening van besloten vennootschap 1 naar de bankrekening van besloten vennootschap 2 waren overgeboekt, verschillende geldbedragen doorgestort naar verschillende bankrekeningen. Verdachte heeft in de periode van 26 januari tot en met 23 maart 2012 totaal een bedrag van €89.330 van besloten vennootschap 2 naar een privérekening op zijn naam met nummer rekeningnummer 2 gestort. Vervolgens heeft hij een bedrag van €50.100 doorgestort naar zijn ex-partner getuige 1, waarvan een bedrag van €48.795,58 daarna opnieuw werd doorgestort naar een privérekening op zijn naam met nummer rekeningnummer 1. Daarnaast heeft verdachte €25.150, van zijn ene privérekening met nummer rekeningnummer 2 naar een andere privérekening met nummer rekeningnummer 1 gestort.

Verdachte heeft voorts een bedrag van €161.000 van besloten vennootschap 2 naar de bankrekening van zijn dochter, getuige 2, gestort. Een deel daarvan, €110.000 heeft hij vervolgens doorgestort naar de rekening van een vriend, genaamd getuige 3, die dit bedrag heeft doorgestort naar voornoemde privérekening van verdachte met nummer rekeningnummer 1. Een bedrag van €50.950 is door verdachte van de rekening van zijn dochter rechtstreeks doorgestort naar deze privérekening.

Getuige 3 heeft verklaard dat verdachte €110.000 naar zijn rekening heeft overgemaakt, omdat het geld even gestald moest worden. Het had te maken met de oud ondernemer van besloten vennootschap 1. Die zat achter de centen aan en verdachte wilde dat geld even veiligstellen.

Tenslotte werd in de periode van 26 maart 2012 tot en met 2 mei 2012 door verdachte een bedrag van €25.664,07 en een bedrag van in het totaal €150.000 overgemaakt van zijn privérekening met nummer rekeningnummer 1 naar Stichting. Voorts werden er door verdachte contante opnames verricht in de periode van 26 maart 2012 tot 1 juni 2013 van de privérekening met nummer rekeningnummer 1 ten bedrage van €34.050. Ter zitting heeft verdachte nog verklaard dat besloten vennootschap 2 met de gelden die verdachte aan besloten vennootschap 1 had onttrokken een nieuw bedrijf voor een bedrag van €50.000 heeft gekocht.

De ex-partner van verdachte heeft verklaard dat verdachte haar eind maart heeft gevraagd of zij mensen kende die bedrijven kopen zodat hij ervan af was en niet met schulden zou blijven zitten. Zij vroeg of hij een katvanger bedoelde en zei dat hij zijn zaken op een andere manier moest oplossen. Hij zei dat zij gelijk had, maar dat hij niet nog meer geld wilde kwijtraken aan de vorige eigenaar van besloten vennootschap 1. Zij heeft verder verklaard dat verdachte nog €150.000 van getuige 4 zou krijgen. Hij moest dit geld eerst storten, dan zou getuige 4 het bedrijf overnemen en dan was er nog iets met Chinezen. Uiteindelijk zou verdachte die €150.000 terugkrijgen van getuige 4. Dit zou gestort worden op een buitenlandse rekening.

Beoordeling rechtbank

Feit 1

De rechtbank acht bewezen dat verdachte het oogmerk had om zichzelf ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers te bevoordelen.

In december 2011 kreeg verdachte te horen dat de licentieovereenkomst van bedrijfsnaam 1 op korte termijn zou worden beëindigd. Deze licentie betrof ongeveer 85% van de omzet van het bedrijf. Op dat moment was het dus duidelijk voor verdachte, als middellijk directeur en leidinggevende van het bedrijf, dat over een aantal maanden besloten vennootschap 1 nauwelijks meer omzet zou hebben en afstevende op een faillissement. Verdachte heeft dat zelf ook ingezien nu hij heeft verklaard dat hij in januari 2012 een aanvraag bij het UWV had gedaan voor collectief ontslag van zijn personeel.

Uit het dossier is niet naar voren gekomen dat de onttrekkingen een zakelijke achtergrond hadden en dus gerechtvaardigd ten laste van de boedel van besloten vennootschap 1 kwamen.

Welbewust heeft hij geld van de rekening van besloten vennootschap 1 overgeboekt naar rekeningen van besloten vennootschap 2 en een privérekening om beslaglegging te voorkomen.

Feit 2

Verdachte heeft door het creëren van bovengenoemde geldstromen – zeker nu het geld grotendeels via bankrekeningen van derden weer bij verdachte is terechtgekomen - verhullende handelingen verricht. Er is door verdachte geschoven met het door hem aan besloten vennootschap 1 onttrokken geld op een manier die geschikt was het spoor aan de waarneming te onttrekken.

Verdachte heeft geweten dat deze gelden uit misdrijf afkomstig waren: hij heeft de gelden in het zicht van het faillissement onttrokken aan de boedel waarmee hij de rechten van schuldeisers heeft bekort.

Daarmee is de rechtbank van oordeel dat het witwassen van geld wettig en overtuigend is bewezen.

Ten aanzien van feit 1 en 2

Verdachte heeft aangevoerd dat hij de gelden van besloten vennootschap 1 heeft teruggestort aan de nieuwe eigenaar van besloten vennootschap 1 en dat hij door aldus te handelen niets verkeerd heeft gedaan. Verdachte stelt dat hij is benaderd door een zekere getuige 4. Deze getuige 4, een bedrijvendokter, wilde met besloten vennootschap 1 een doorstart maken, maar alleen als de gelden van besloten vennootschap 1 zouden worden teruggestort. Hiertoe heeft verdachte eerst €25.664,07 van zijn privérekening overgemaakt aan Stichting, waarna Stichting dit bedrag op 27 maart 2012 heeft overgemaakt naar de notaris ten behoeve van de koop van de aandelen in besloten vennootschap 2 door Stichting, het bedrijf dat door getuige 4 getuige 4 werd vertegenwoordigd. Verdachte heeft hierna €25.000 als koopsom voor de aandelen van de notaris terugontvangen. Stichting heeft vervolgens de aandelen in besloten vennootschap 2 (inclusief besloten vennootschap 1) verkocht aan bedrijfsnaam 2. Verdachte heeft hierna €150.000, zijnde het geld van besloten vennootschap 1, overgemaakt naar Stichting ten behoeve van bedrijfsnaam 2, zijnde de nieuwe eigenaar van besloten vennootschap 1, die het geld aan besloten vennootschap 1 zou teruggeven.

Verdachte heeft voorts verklaard dat het klopt dat hij de aandelen in besloten vennootschap 2 (inclusief besloten vennootschap 1 en een nieuw aangekocht bedrijf) aan getuige 4 om niet heeft “weggegeven”. Hij heeft hieromtrent verklaard dat hij zich bedreigd voelde door de vorige eigenaar van besloten vennootschap 1 en rust wilde voor zich zelf. Indien de rechtbank niet gelooft dat getuige 4 getuige 4 een legitieme zakenpartner was en Stichting een bonafide partij, herhaalt de raadsman van verdachte zijn verzoek om getuige 4 getuige 4 als getuige te horen.

Voor zover verdachte met zijn verweer dat hij de gelden van besloten vennootschap 1 heeft teruggestort aan de nieuwe eigenaar van besloten vennootschap 1 heeft willen betogen dat er geen sprake was van opzet aan zijn kant gaat dit verweer niet op nu een groot deel van de ten laste gelegde feiten heeft plaatsgevonden voordat sprake was van de verkoop van besloten vennootschap 2 (inclusief besloten vennootschap 1) en deze verkoop aldus geen invloed kan hebben gehad op de opzet van verdachte.

Voor zover verdachte heeft willen betogen dat er geen sprake was van opzet op witwassen bij het overmaken van in het totaal €175.664,07 van zijn privérekening met nummer rekeningnummer 1 naar Stichting, gaat dit verweer evenmin op. De verklaring van verdachte met betrekking tot het overmaken van deze (inmiddels al witgewassen) gelden is niet alleen uitermate ongeloofwaardig, maar bovendien in strijd met de bewijsmiddelen.

Voor zover verdachte heeft willen betogen dat er niemand is benadeeld gaat dit verweer evenmin op. In dit verband merkt de rechtbank op dat verdachte een veel groter bedrag aan gelden aan besloten vennootschap 1 heeft onttrokken dan het bedrag van €150.000 dat door verdachte aan Stichting is overgemaakt. Bovendien merkt de rechtbank op dat Stichting ten tijde van de overboeking van het bedrag van €150.000 niet de nieuwe eigenaar van besloten vennootschap 1 was, zodat in zoverre het verweer van verdachte dat het geld is overgemaakt aan de nieuwe eigenaar van besloten vennootschap 1 niet begrijpelijk is. Tot slot merkt de rechtbank op dat voornoemd geldbedrag niet ten goede is gekomen aan de boedel van besloten vennootschap 1. Het geld is verdwenen, waardoor de schuldeisers van besloten vennootschap 1 in ernstige mate zijn benadeeld.

Het verweer wordt aldus verworpen.

Bewezenverklaring

Feit 1: Als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon, enig goed aan de boedel onttrekken, meermalen gepleegd;

Feit 2: Witwassen, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^

Veroordeling ter zake van medeplegen van bedrieglijke bankbreuk & medeplegen van valsheid in geschrifte

Rechtbank Noord-Nederland 16 juni 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:2869 Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van bedrieglijke bankbreuk door het niet overleggen van de administratie aan de curator in het uitgesproken faillissement van de besloten vennootschap Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift door in een inschrijvingsformulier van de Kamer van Koophandel op te nemen dat stichting per 26 maart 2009 bestuurder en directeur was geworden van voornoemde B.V.

Feiten

Aangever, curator in het faillissement van besloten vennootschap verklaart: Op 9 juni 2009 is door de rechtbank te plaats in staat van faillissement verklaard de besloten vennootschap. In het kader van de afwikkeling van het faillissement heb ik vastgesteld dat de bestuurder niet in staat is de administratie van de vennootschap aan mij over te dragen. Ondanks herhaald verzoek om een volledige administratie af te geven heeft de bestuurder dat niet gedaan. De bestuurder heeft verklaard daartoe niet in staat te zijn. Er is geen administratie. Op grond van bovenstaande is sprake van een vermoeden van bedrieglijke bankbreuk, waarvan ik hierbij aangifte doe.

Medeverdachte 3 verklaart: besloten vennootschap heeft op mijn naam gestaan. Het bedrijf stichting stond op mijn naam, dus eigenlijk ben ik eigenaar. We moesten bij de curator komen, er was geen administratie te vinden.

Wij tonen u nu KVK3 van de documentenmapVolgens deze gegevens van de Kamer van Koophandel werd op 22 mei 2009 doorgegeven dat per 26 maart 2009 de stichting aandeelhouder en bestuurder is geworden van besloten vennootschap. Wiens handtekening is geplaatst namens stichting? Mijn handtekening staat er wel onder. De handtekening buiten de hokjes is wel weer mijn handtekening. Het plaatsen van de handtekening moet ik gedaan hebben.

Verdachte verklaart: naam 1 vertelde dat hij besloten vennootschap over ging nemen. In de BV zat een BMW X5. Naam 1 vroeg mij toen of ik met hem mee wilde gaan om deze BMW op te halen. naam 1 vroeg of medeverdachte 3, mijn vrouw, de stichting op naam wilde hebben. medeverdachte 3 was de eigenaar van stichting. Als er iets geregeld moest worden dan deed ik dat. besloten vennootschap is overgenomen door stichting, via de notaris of Kamer van Koophandel. De aandelenoverdracht is in pleegplaats 2 geregeld. Alleen de BMW hebben wij gekregen van besloten vennootschap. Ik ben naar de curator gegaan. Deze vroeg om administratie, die had ik niet. Op papier klopt het dat wij de boekhouding moesten overdragen.

Wij tonen u nu KvK 3 van de documentenmap. Volgens deze gegevens van de Kamer van Koophandel werd op 22 mei 2009 doorgegeven dat per 26 maart 2009 de stichting aandeelhouder en bestuurder is geworden van besloten vennootschap. Wiens handtekening is onder 9.4 geplaatst namens stichting? Dat is medeverdachte 3 haar handtekening. Het is mijn handschrift.

Medeverdachte 1 verklaart: We zijn besloten vennootschap opgestart en dat kwam op mijn naam. Ik was de eigenaar. medeverdachte 2 heeft het geregeld. medeverdachte 2 heeft de brieven opgesteld. Ik heb wel ondertekend. Mijn man medeverdachte 2 was de leidinggevende/ bestuurder van dit bedrijf. Een bedrijfsauto, BMW X5 is overgegaan. Die man heeft de auto opgehaald. Op een gegeven moment belde verdachte naar medeverdachte 2 dat hij bij de curator moest komen. Hij moest de administratie en de boekhouding overleggen aan de curator.

Wij tonen u nu KvK 3 van de documentenmap. Volgens deze gegevens van de Kamer van Koophandel werd op 22 mei 2009 doorgegeven dat per 26 maart 2009 de stichting aandeelhouder en bestuurder is geworden van besloten vennootschap. Wiens handtekening is onder 11.1 geplaatst namens medeverdachte 1 waaruit blijkt dat dit formulier naar waarheid is ingevuld? Dat is mijn handtekening. Ook het handschrift is van mij.

Medeverdachte 2 verklaart: Eigenlijk deed is alles bij besloten vennootschap. medeverdachte 1 was de eigenaar van het bedrijf. Ik was de leidinggevende/bestuurder van het bedrijf. Ik ben begin van 2009 bezocht door verdachte en naam 1. Zij kwamen met het plan dat verdachte het bedrijf over zou gaan nemen. Dit was rond februari 2009 of zoiets. Ik hoorde later dat verdachte eigenaar was van de stichting. De aandelen van besloten vennootschap zijn op 4 juni 2009 overgenomen. Dat is met volmachten gegaan bij notariskantoor pleegplaats 2. Het bestuurderschap is overgenomen op 26 maart 2009. Deze datum is door ons beiden, verkoper en koper aangegeven. De leaseauto BMW is al vrij snel opgehaald. Dit was kort na 26 maart 2009. verdachte heeft deze opgehaald. Verder heeft hij de pinpassen van besloten vennootschap meegenomen.

Wij tonen u nu KvK 3 van de documentenmap. Volgens deze gegevens van de Kamer van Koophandel werd op 22 mei 2009 doorgegeven dat per 26 maart 2009 de stichting aandeelhouder en bestuurder is geworden van besloten vennootschap. Wie zijn handschrift is dit? Onder 1.1 is mijn handschrift. Wie zijn handschrift is dit gedeelte wat doorgestreept is? Dat is verdachte zijn handschrift volgens mij. Ik weet niet wiens handtekening onder 9.4 staat. De handtekening onder 11.1 is van medeverdachte 1. Ik heb de eerste gedeelten ingevuld. medeverdachte 1 heeft getekend en verdachte heeft de papieren meegenomen.

Naam 1 verklaart: Ik heb stichting opgericht op naam van mevrouw medeverdachte 3 op verzoek van de heer verdachte. Het was volgens mij april 2009. verdachte was de leidinggevende. De heer naam 2 belde mij dat hij een probleem had. Ik heb naam 2 toen een andere BV geleverd. Volgens mij weer op naam van zijn vrouw. Het oude bedrijf is naar verdachte gegaan. Die wilde dit bedrijf, besloten vennootschap, saneren. Samen met verdachte ben ik er twee keer geweest. Ook nog een keer om de BMW X5 op te halen. Ik heb de boekhouding nooit gezien.

Uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel inzake besloten vennootschap. d.d. 9 juni 2009: Enig aandeelhouder is stichting sinds 26 maart 2009. Enig bestuurder is stichting sinds 26 maart 2009.

Handelsregisterhistorie van de Kamer van Koophandel inzake besloten vennootschap. d.d. 9 juni 2009: Aandeelhouder bestuurder vanaf 15 maart 2007 is medeverdachte 1. Zij is uit functie getreden op 26 maart 2009.

Uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel inzake stichting d.d. 9 juni 2009: Akte van oprichting van de stichting is gedateerd op 7 april 2009. Bestuurder sinds 7 april 2009 is medeverdachte 3.

Uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel inzake besloten vennootschap. d.d. 9 juni 2009: Enig aandeelhouder is stichting sinds 26 maart 2009. Enig bestuurder is stichting sinds 26 maart 2009.

Formulier 11 functionaris voor een rechtspersoon ingekomen 27 mei 2009: op pagina 369 stichting staat dat medeverdachte 3 per 26 maart 2009 directeur is van besloten vennootschap. Handtekening van medeverdachte 3 bij 9.4. Op pagina 370, staat dat medeverdachte 1 op 22 mei 2009 onder 11.1 het formulier naar waarheid is ingevuld en heeft ondertekend.

Formulier 16 wijziging functionaris gegevens ingekomen 27 mei 2009: Op pagina 372 staat dat medeverdachte 1 per 26 maart 2009 is uitgetreden als directeur. Handtekening van medeverdachte 1. Op pagina 374, staat dat medeverdachte 1 op 22 mei 2009 onder 7.1 het formulier naar waarheid is ingevuld en heeft ondertekend.

Akte van oprichting stichting: stichting is op 7 april 2009 opgericht. Medeverdachte 3 is oprichter.

Feit 1 primair

De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en anders dan de raadsman van verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, als bestuurder van de in staat van faillissement verklaarde besloten vennootschap, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeiser(s), niet heeft voldaan de verplichting de administratie van voornoemde B.V. te voorschijn te brengen.

De rechtbank overweegt hierbij dat op verdachte -die gevolmachtigd was om stichting te vertegenwoordigen-, de zwaarwegende zorgplicht ten aanzien van het voeren, bewaren en te voorschijn brengen van de administratie rust. Verdachte is deze zorgplicht niet nagekomen. Verdachte heeft verklaard dat hij de administratie niet bij de overdracht van de vennootschap van medeverdachte 2 heeft ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat -ook indien aangenomen wordt dat deze verklaring van verdachte juist is- hij bij deze overdracht had moet verifiëren of er een administratie was en er voor had moeten zorgen dat hij de administratie in zijn bezit kreeg.

Feit 2

De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en anders dan de raadsman van verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, een inschrijvingsformulier van de kamer van koophandel, valselijk heeft opgemaakt.

De rechtbank overweegt hierbij dat verdachte het formulier deels heeft ingevuld en het formulier heeft doen ondertekenen. Verdachte heeft daarbij, als gevolmachtigde, de zwaarwegende plicht de juistheid van de (gehele) inhoud van het formulier te verifiëren.

Bewezenverklaring

  • Feit 1 primair: Medeplegen van als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon, niet voldoen aan de op hem rustende verplichting van het tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
  • Feit 2: medeplegen van valsheid in geschrift.

Strafoplegging

De rechtbank veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 80 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 3 jaar.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Rechtbank Noord-Nederland 16 juni 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:2870

De medeverdachte wordt tevens veroordeeld tot 80 uur taakstraf en 1 maand voorwaardelijke gevangenisstraf wegens medeplegen van bedrieglijke bankbreuk en medeplegen van valsheid in geschrift.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^