Report on Impact of ECHR at National Level

The Legal Affairs and Human Rights Department of the Council of Europe's Parliamentary Assembly has prepared an overview document dealing with positive examples of impact of the European Convention within States Parties. The report, entitled 'Impact of the European Convention on Human Rights in States Parties: selected examples', was written at the request of the Parliamentary Assembly's rapporteur, and in collaboration with the Human Rights Centre of the University of Essex. The nice feature of this overview is that it shows an overview per country, not only dealing with recent cases but also those further down in history. In addition, it also shows some instances of how judgments against one country can lead to reforms in another.

 

Meer weten over de invloed van het EHRM op nationaal niveau? Kom dan op Vrijdag 15 april 2016 naar de cursus Strafrecht in de (Bermuda) driehoek Luxemburg-Straatsburg-Den Haag: nieuwe verweren en opsporingsmogelijkheden uit Europa.

Klik hier voor meer informatie.

 

Print Friendly and PDF ^

'Het afdwingen van fiscale informatieverplichtingen'

De naleving van informatieverplichtingen is voor een juiste belastingheffing van doorslaggevend belang. Vragen die door de inspecteur worden gesteld met het oog op de vaststelling van de materiële belastingschuld moeten daarom door de belastingplichtige worden beantwoord, ook wanneer hij daarmee de verdenking op zich laadt dat hij inkomsten heeft verzwegen. Indien vragen uitsluitend zijn gericht op bestraffing geldt echter het zwijgrecht. Denk bijvoorbeeld aan de situatie waarin een belastingadviseur of accountant om opheldering wordt verzocht omtrent zijn betrokkenheid bij een onjuiste aangifte. Dergelijke vragen zien op een eventuele strafrechtelijke sanctie en behoeven niet te worden beantwoord. In de praktijk is de situatie vaak minder zwart-wit, omdat vragen die de inspecteur aan de belastingplichtige stelt in de regel een gemengd karakter hebben; de gevorderde informatie kan zowel relevant zijn voor de belastingheffing als een boete. Dat creëert een spanningsveld tussen enerzijds de fiscaalrechtelijke spreekplicht en anderzijds het strafrechtelijke zwijgrecht. Lees verder:

 

Print Friendly and PDF ^

Van Weerelt v. Nederland: geen nemo tenetur verweer zonder (definitieve) ‘criminal charge’

Over het schuren van de verplichting enerzijds om als belastingplichtige door de fiscus verplicht te kunnen worden om informatie voor de belastingheffing te verstrekken en anderzijds het recht van een verdachte om niet aan zijn eigen veroordeling mee te hoeven werken is er de afgelopen jaren het nodige te doen geweest. De laatste piketpaal was het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2013. Kort samengevat stelde de Hoge Raad in deze zaak voorop dat belastingplichtigen verplicht zijn om in het kader van het komen tot een juiste belastingheffing alle gegevens en inlichtingen aan de fiscus te verschaffen. De belanghebbende verzette zich hiertegen omdat hij vreesde dat de informatie (waarvan hij overigens stelt dat hij daarover niet beschikt) tevens zou worden gebruikt als onderbouwing van een punitieve sanctie zoals het opleggen van een bestuurlijke boete (of zelf een strafrechtelijke vervolging) waardoor dit in strijd zou zijn met het nemo-teneturbeginsel. Omdat de navorderingstermijn dreigde te verjaren had de belastingdienst ter behoud van rechten de belastingplichtige niet alleen een navorderingsaanslag, maar tevens een fiscale vergrijpboete opgelegd. Hiertegen heeft de belanghebbende bezwaar gemaakt omdat verstrekking van de gevraagde informatie door de inspecteur gebruikt zou kunnen worden ter onderbouwing van de reeds de opgelegde vergrijpboete.

De Hoge Raad oordeelde evenwel dat een belastingplichtige kan worden gedwongen om al het materiaal te verschaffen dat van belang kan zijn voor een juiste belastingheffing. Of dit materiaal vervolgens mag worden gebruikt ter onderbouwing van een punitieve sanctie zoals de opgelegde vergrijpboete hangt volgens de Hoge Raad af van de aard van het materiaal. Met referte aan het Saunders-arrest van het EHRM oordeelt de Hoge Raad dat informatie die ‘wilsafhankelijk’ is  niet mag worden gebruikt voor bestraffende doelen. De Hoge Raad liet zich in dit arrest nog niet uit over de vraag of stukken die alleen door medewerking van de belastingplichtige kunnen worden verkregen, daardoor dus ‘wilsafhankelijk’ zijn. De Hoge Raad merkt in zijn arrest op dat, voor zover de informatie toch zou worden gebruikt voor punitieve sancties, het vervolgens aan de straf- of fiscale rechter is om te beoordelen welk rechtsgevolg aan een dergelijk onrechtmatig gebruik moet worden verbonden.

EHRM: de klacht komt te vroeg

Tegen deze uitspraak is beroep ingesteld bij het Europese Hof wat heeft geresulteerd in de uitspraak van 9 juli 2015. De klacht dat, mede vanwege het feit dat de Nederlandse wetgeving geen waarborgen biedt, het beginsel om jezelf niet hoeven te belasten door de Hoge Raad goedgekeurde gang van zaken wordt geschonden, haalde het echter in dit stadium nog niet bij het Europese Hof.

Nadat het Europese Hof in dit recente arrest opnieuw vaststelt dat het nemo-teneturbeginsel valt te scharen onder artikel 6 EVRM, haalt het Europese Hof het enkele oude  arresten aan die kennelijk hun glans nog steeds niet hebben verloren.  Verwezen wordt naar het arrest Funke waarin het Hof oordeelde dat artikel 6 EVRM was geschonden nadat een vervolging was ingesteld ten behoeve van het verkrijgen van belastende documenten van de verdachte zelf. Echter, het Hof overweegt – zoals ook de Hoge Raad dat in de onderhavige procedure deed – dat de verplichting tot openbaarmaking van inkomsten en vermogen noodzakelijk is om tot een juiste belastingheffing te komen omdat anders een belastingstelsel niet effectief kan functioneren.

Van Weerelt v. Nederland: geen nemo tenetur verweer zonder (definitieve) ‘criminal charge’. Anders gezegd: er kan zich nog een rechter uitlaten over de vraag of de door belanghebbende te verstrekken  informatie kan worden gebruikt voor punitieve doeleinden omdat de vergrijpboete nog niet onherroepelijk is komen vast te staan.  Het Hof herhaalt, onder verwijzing van J.B. v. Zwitserland, nogmaals dat wilafhankelijk materiaal niet mag worden gebruikt ten behoeve van het vaststellen van een boete. Dit is niets nieuws onder de zon.

Het hete hangijzer óf de gevraagde informatie al dan niet wilsonafhankelijk materiaal is en dus niet gebruikt mag worden voor punitieve doeleinden komt zijdelings aan de orde. Het Europese Hof overweegt onder verwijzing naar het arrest Funke dat dat ook documenten, zoals bankafschriften, ook wilsafhankelijk kunnen zijn: ‘the bringing of a prosecution with a view to obtaining incriminating documents from the accused himself’ is niet toegestaan.

Hoge Raad aan zet

Het is afwachten of de Hoge Raad desondanks de destijds door hem ingeslagen Saunders-koers zal blijven vervolgen, zoals nogmaals onlangs in het arrest van 29 mei 2015 bevestigd. De enkele restrictie volgens de Hoge Raad is dat het moet gaan om ‘stukken waarvan het bestaan moet worden aangenomen’. Het mag ook in kort geding  geen fishing expedition worden.

Of deze zaak nog een staartje krijgt hangt ervan af. Indien de belanghebbende alsnog met de gevraagde informatie op de proppen weet te komen, zal de belastingdienst de afweging moeten maken of deze informatie al dan niet als wilsafhankelijk moet worden beoordeeld. Mochten zij de huidige lijn van de Hoge Raad volgen is er alle reden om de zaak opnieuw aan het Hof voor te leggen. Immers is het maar zeer de vraag of de door de Hoge Raad gehanteerde toets om te bepalen of informatie al dan niet wilsonafhankelijk is in lijn is met die van het Europese Hof.

Lees verder:

 

 

Print Friendly and PDF ^

EHRM over gebruik verklaringen afgelegd voor parlementaire onderzoekscommissie in strafprocedure

EHRM 19 maart 2015, app. nos. 7494/11, 7493/11 en 7989/11 (Corbet e.a. t. Frankrijk) Naar aanleiding van de gedwongen liquidatie van Air Liberté, welke deel uitmaakte van Swissair, is begin 2003 een parlementaire onderzoekscommissie gestart. Door deze commissie zijn o.a. klagers in deze kwestie (Corbet, Léonzi en Paris) onder ede gehoord.

Ten aanzien van deze getuigen werd in het rapport van de onderzoekscommissie, dat in juni 2003 uitkwam, overwogen dat zij aanzienlijke baten hadden opgebouwd door middel van “omstandigheden die de autoriteiten wel zouden interesseren”. Dit rapport is vervolgens doorgezonden aan het Openbaar Ministerie.

Ruim een maand later wordt Corbet, één van de klagers, aangehouden wegens verdenking van o.a. verduistering van bedrijfsmiddelen van Air Liberté. In 2007 wordt Corbet hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar, waarvan 18 voorwaardelijk, een geldboete van EUR 300.000 en wordt zowel een beroepsverbod voor de duur van 5 jaar als een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

In hoger beroep doet Corbet een beroep op artikel 6 lid 1 EVRM, aangezien verklaringen hij had afgelegd voor de parlementaire onderzoekscommissie (en welke hij gehouden was af te leggen) in de strafrechtelijke procedure tegen hem zijn gebruikt. Het gerechtshof verwerpt dit verweer nu, naast het rapport van de parlementaire onderzoekscommissie, het onderzoek van het fraudeteam en informatie naar voren gebracht door de Franse anti-witwasautoriteit óok als basis had gediend voor de start van het strafrechtelijk onderzoek. Het gerechtshof overweegt daarbij dat Corbet nooit de juistheid van de verklaringen heeft aangevochten.

Het EHRM overweegt allereerst in algemene termen dat het gebruik van verklaringen zoals deze in onderhavige kwestie zijn afgelegd, namelijk voor een parlementaire onderzoekscommissie tot het afleggen van welke verklaringen de klagers gehouden waren, een probleem oplevert in relatie tot het zwijgrecht en het nemo tenetur beginsel.

Het feit dat klagers zijn opgeroepen om voor de commissie een verklaring af te leggen en voor hen niet de mogelijkheid bestond om het beantwoorden van de vragen, waarmee zij zichzelf konden incrimineren, te vermijden, is volgens het hof problematisch vanuit het oogpunt van artikel 6 lid 1 EVRM. Het is daarbij niet doorslaggevend of het bewijs niet zelf incriminerend is; wat van belang is is het gebruik in de strafrechtelijke procedure van verklaringen afgelegd onder dwang. Op het moment dat dergelijke verklaringen worden gebruikt op zo’n manier dat zij de betrokkenen incrimineren, dan levert dat een schending van artikel 6 lid 1 EVRM op. Wél moet worden beoordeeld of de bij de onderzoekscommissie afgelegde verklaringen daadwerkelijk een impact hebben gehad op de veroordeling van de betrokkene dan wel de aan hem opgelegde straf.

In onderhavige zaak hebben klagers dit laatste niet weten aan te tonen. Allereerst heeft de officier van justitie, in vergelijking met verwijzingen naar ander bewijsmateriaal, weinig verwezen naar de verklaringen afgelegd voor de parlementaire onderzoekscommissie. Daarnaast zijn de verklaringen slechts gebruikt voor het vaststellen van de feiten die ten grondslag lagen aan de strafzaak. Ook had het gerechtshof bepaald dat het rapport van de onderzoekscommissie niet als enige heeft gediend als start van het strafrechtelijk onderzoek. Klagers hebben tot slot nimmer gesteld dat hun veroordeling dan wel straf direct was gebaseerd op specifieke verklaringen.

Klagers worden niet-ontvankelijk verklaard in hun klacht ten aanzien van schending van artikel 6 EVRM. Het hof stelt echter wel schending van artikel 5 vast, nu voor de detentie van klager geen wettelijke basis bestond.

Lees hier de volledige uitspraak (in het Frans) of hier het persbericht van het hof.

 

Print Friendly and PDF ^

Rapportage Internationale Mensenrechtenprocedures

In deze publicatie zijn samenvattingen opgenomen van alle uitspraken en beslissingen uit het verslagjaar, 2014, in zaken waarbij Nederland betrokken is geweest, ongeacht de instantie waarvoor werd geprocedeerd. Daarbij is tevens gebruikelijk informatie opgenomen die in het verlengde ligt van, of van direct belang is voor de procedures, alsmede overzichten en statistieken. Lees verder:

 

Print Friendly and PDF ^