EHRM: Nieuwe versie HUDOC Case-law database


"The Court attaches great importance to the effective dissemination of its case-law and we believe that this new version of HUDOC will help legal professionals throughout the Council of Europe States to search the Court’s case-law more rapidly and more efficiently. This makes a major contribution to better domestic implementation of the Convention”, aldus de President van het Hof Nicolas Bratza.
The HUDOC case-law data base (HUDOC) is the main interface between the Court and legal professionals. However, in recent years the number of documents published to HUDOC had grown (it currently contains some 90,000 documents) and it had become increasingly difficult under the existing platform to find information easily. Searches sometimes produced a very large and unmanageable number of results.

This has led the Court to develop the new version which allows users to find the case-law they are looking for more intuitively via its easy-to-use interface. The new HUDOC offers users many new features including the ability to drill down easily to the judgments they are looking for via refiners. New content has been added such as legal summaries of more significant cases. An additional importance category has been created to enable users to focus their search on cases selected for the Court’s official Reports. Documents can be downloaded in both Word and PDF format and users can create their own specific RSS line feeds."

Toegang tot de nieuwe database kan verkregen worden door middel van de volgende link: http://hudoc.echr.coe.int/sites/eng

Bron: Press Release issued by the Registrar of the Court

Print Friendly and PDF ^

EHRM: Verhoogd platform met tafel van officier van justitie in rechtszaal is geen schending van recht op equality of arms van de verdachte

EHRM 31 mei 2012, Diriöz t. Turkije

Klager in deze zaak is gearresteerd na een schietincident waarbij vier mensen gewond raakten en een vijfde overleed. Tijdens zijn gevangenhouding is hij geïnformeerd over zijn recht om een advocaat te consulteren maar hij verklaarde schriftelijk dat hij hiervan geen gebruik hoefde te maken. Diriöz wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 jaar en een boete voor moord, poging tot moord en het veroorzaken van letsel door middel van een vuurwapen.

Voor het Hof klaagt Diriöz over een schending van het beginsel van ‘equality of arms’ omdat de openbare aanklager op een verhoogd platform had gestaan tijdens de strafzaak terwijl hij en zijn advocaat op een lager niveau in de zittingszaal hadden gezeten. Ook klaagde hij over het feit dat de openbare aanklager en de rechters door dezelfde deur van de zittingszaal binnenkwamen, terwijl zijn advocaat de deur voor het publiek moest gebruiken. Ten slotte stelt hij dat hij tijdens het politieverhoor niet is bijgestaan door een raadsman.

De Turkse autoriteiten leggen uit dat er regels zijn voor wat betreft de zitplaatsen van rechters en openbare aanklagers in de rechtszaal en dat dit een gebruikelijke praktijk is in Turkije. De positie van de openbare aanklager, op een hoger niveau dan de verdachte en zijn/haar advocaat maar op een afstand van de rechters, is symbolisch.

Het Hof overweegt dat de openbare aanklager misschien een bevoorrechte plek heeft in de rechtszaal, maar dit plaatst de verdachte niet in een nadelige positie met betrekking tot de verdediging van zijn belangen. Het Hof constateert dat er geen sprake is van een schending van het beginsel van ‘equality of arms’. Voor wat betreft de rechtsbijstand tijdens het politieverhoor stelt het Hof dat klager is geïnformeerd over het recht om bijgestaan te kunnen worden door een advocaat, maar dat hij zelf schriftelijk heeft getekend dat hij hiervan geen gebruik wilde maken. Het Hof oordeelt dat er geen gronden zijn om te vermoeden dat Diriöz niet vrij en ondubbelzinning afstand heeft gedaan van zijn recht op rechtsbijstand tijdens het politieverhoor.
Het Hof concludeert dat er geen sprake is van een schending van artikel 6 EVRM.
NB. de uitspraak is slechts beschikbaar in het Frans!
Zie hier de reactie op de uitspraak op de website van de Orde van Advocaten.

Print Friendly and PDF ^

EHRM: Uitlatingen van openbaar ministerie in strafzaak tegen rechter waren niet in strijd met de presumptie van onschuld

EHRM 29 mei 2012, nr. 39820/08 en 14942/09, Shuvalov v. Estonia

Klager in deze zaak is een rechter die ervan wordt beschuldigd dat hij in een strafzaak tegen een aantal zakenlieden, een van de verdachten om smeergeld heeft gevraagd in ruil voor een gunstige uitspraak.
Tijdens de strafprocedure tegen de rechter heeft de openbare aanklager persberichten uitgebracht en heeft hij een aantal publieke verklaringen gedaan in kranten en op televisie.
Rechter Shuvalov wordt door de nationale gerechten schuldig bevonden en veroordeeld tot 3,5 jaar gevangenisstraf. Hij start een procedure tegen de openbare aanklager omdat zijn onschuldpresumptie zou zijn geschonden door de publieke verklaringen die aanklager tijdens de strafrechtelijke procedure tegen hem heeft gedaan. De nationale gerechten wijzen zijn vordering af en stellen dat de verklaringen van de openbare aanklager dienden om het publiek te informeren over een zaak van algemeen belang.
Klager wendt zich tot het Hof en klaagt over een schending van zijn onschuldpresumptie onder artikel 6 EVRM.
Het Hof overweegt dat de onschuldpresumptie van groot belang is voor een eerlijk proces zoals neergelegd in de Conventie. Echter, gezien de context waarin deze verklaringen werden gedaan, was het voor eenieder duidelijk dat de persberichten slechts beschreven waarvan verdachte beschuldigd werd (en niet dat zijn schuld al vast stond). Het Hof constateert dat, hoewel bepaalde delen van de persberichten zorgvuldiger geformuleerd hadden kunnen worden, de berichten in hun geheel niet kunnen worden beschouwd als beweringen waarin de schuld van Shuvalov al vast stond voordat het nationale gerecht zich erover had gebogen. Voor wat betreft de verklaringen die openbare aanklager heeft afgelegd in de media, overweegt het Hof dat dit gaat om citaten die al eerder gebruikt waren in de persberichten. Ten slotte stelt het Hof dat de belangstelling voor deze zaak in de media al bestond voordat de openbare aanklager zijn verklaringen aflegde.
Het Hof concludeert dat de onschuldpresumptie van klager niet is geschonden en daarmee is er geen sprake van een schending van artikel 6 EVRM.

Klik hier voor de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^

Art. 3 EVRM, positieve verplichting, strafrechtelijk onderzoek onvoldoende

EHRM 15 mei 2012, nr. 53519/07, I.G./Moldavië


Voor het Hof klaagt I.G. over een schending van art. 3 EVRM. Zij zou op veertienjarige leeftijd verkracht zijn door een kennis, waarna de autoriteiten haar aantijgingen niet effectief hebben onderzocht.
Het Hof buigt zich over de feiten van deze zaak en stelt vast dat verdachte op 1 december 2004 is vrijgesproken van de beschuldigingen van verkrachting. Het Hof stelt dat deze beslissing genomen is zonder dat bepaalde belangrijke onderzoeksmaatregelen uitgevoerd zijn. In deze zaak moest worden vastgesteld of er geslachtsgemeenschap is geweest tussen klager en verdachte. De autoriteiten hadden familie, vrienden, buren, leraren en anderen die mogelijk iets over de geloofwaardigheid van de afgelegde verklaringen van beide partijen konden zeggen, moeten ondervragen. Het Hof stelt verder dat twee van de drie personen die net voor en net na de vermeende verkrachting aanwezig waren, niet ondervraagd zijn. Ten slotte stelt het Hof dat de autoriteiten ook de hulp van een gespecialiseerd psycholoog hadden kunnen inroepen.
Het Hof concludeert dat het onderzoek naar klagers aantijgingen niet voldeed aan de positieve verplichting van staten om op effectieve wijze alle vormen van verkrachting en seksueel misbruik te onderzoeken en te straffen en stelt een schending van de positieve verplichting onder art. 3 EVRM vast.

Klik hier voor de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^

Annotatie Ölçer bij EHRM 12 januari 2012, Trymbach/Oekraïne (Salduz-klacht)

Klager Trymbach wordt verdacht van moord. Tijdens het strafvorderlijk onderzoek wordt Trymbach verhoord door de politie. Hij ziet hierbij af van rechtsbijstand, maar heeft dat volgens hem gedaan omdat een opsporingsambtenaar hem vertelde dat het erg lang zou duren om een advocaat te halen. Pas in een later stadium wordt er een raadsman betrokken bij de procedure.

Trymbach klaagt voor het Hof over een schending van art. 6 lid 3 (b) en (c) EVRM, omdat hij in de eerste fase van het onderzoek geen rechtsbijstand heeft genoten terwijl rechtsbijstand onder het nationale recht verplicht was.
Ondanks dat Trymbach, in strijd met het nationale recht, in de eerste fase van het onderzoek geen rechtsbijstand genoot, stelt het Hof vast dat art. 6 EVRM niet is geschonden omdat niet is gebleken dat de algemene eerlijkheid van het proces door het verzuim is aangetast of dat er sprake was van een concreet nadeel voor Trymbach, die bovendien op geldige wijze afstand van zijn recht heeft gedaan.
Annotator Ölçer bespreekt in zijn noot de Salduz-klacht. Het EHRM heeft tot dusver 125 Salduz-uitspraken gewezen, waaronder een aantal waarin geen schending werd vastgesteld wegens gebrekkige rechtsbijstand in het vooronderzoek, zoals ook in onderhavige zaak het geval. Volgens annotator is de reden waarom het Hof in Trymbach geen Salduz-schending uitsprak opzienbarend en bovendien zorgelijk. Het Hof heeft in deze uitspraak getoetst aan andere criteria dan die in Salduz, welke in deze noot worden besproken.
Print Friendly and PDF ^