Wettelijk voorschrift als bedoeld in art. 184 Sr.

Hoge Raad 15 mei 2012, LJN BW5164

Hoger beroep

Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft verdachte op grond van artikel 184 Sr veroordeeld wegens het "Opzettelijk niet voldoen aan een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast". Het hof heeft bepaald dat aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld.

Het middel klaagt over het oordeel van het hof, dat de bepaling van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Ridderkerk, op basis waarvan opsporingsambtenaren de vordering hebben gedaan waaraan verdachte niet heeft voldaan, niet is aan te merken als een wettelijk voorschrift in de zin van art. 184 Sr.

Hoge Raad

Het oordeel van het Hof dat art. 2.1.1.1 APV Ridderkerk in verbinding met art. 6.2 APV Ridderkerk een wettelijk voorschrift inhoudt als omschreven in art. 184 Sr, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Art. 184, eerste lid, Sr eist een "krachtens wettelijk voorschrift" gedane vordering. Een dergelijk voorschrift moet uitdrukkelijk inhouden dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het doen van een vordering (vgl. HR 29 januari 2008, LJN BB4108, NJ 2008/206). Art. 2.1.1.1 APV Ridderkerk - al dan niet in verbinding met art. 6.2 APV Ridderkerk - kan niet worden aangemerkt als een wettelijk voorschrift op basis waarvan vorderingen of bevelen kunnen worden gegeven waaraan op straffe van overtreding van art. 184, eerste lid, Sr moet worden voldaan.

Conclusie AG Machielse

Het gaat om de vraag of de opzettelijke overtreding van art. 2.1.1.1 APV Ridderkerk, een bepaling waarin de politie niet uitdrukkelijk een bevelsbevoegdheid wordt toegekend, maar die burgers verplicht om in bepaalde situaties een bevel of vordering van een politieambtenaar op te volgen, het misdrijf van art. 184 lid 1 Sr kan opleveren. Het belang van deze vraag is mede hierin gelegen, dat art. 2.1.1.1 APV Ridderkerk gelijkluidend is aan dezelfde bepaling in de door de VNG opgestelde model-APV waarop vele gemeenten hun APV enten.

In de verplichting die is neergelegd in art. 2.1.1.1 model-APV verschilt deze bepaling van art. 2 Pw, dat zich niet tot burgers richt. Logischerwijs lijkt het gebod een bevoegdheid van de ambtenaar van politie te impliceren om bij (dreigende) wanordelijkheden burgers het bevel te geven zich te verwijderen of hun weg te vervolgen. De gedane vordering vormt dan als het ware de afdruk van de verplichting. Maar vormt dit voldoende grondslag om te kunnen spreken van een vordering waaraan niet-voldoen strafbaar is op grond van art. 184 Sr?

De tenlastelegging luidt dat de vordering van de daar genoemde agenten is gedaan krachtens art. 2.1.1. onder 2 APV Ridderkerk, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift. Het hof heeft bewezenverklaard dat verdachte geen gevolg heeft gegeven aan een vordering gedaan krachtens art. 2.1.1.1 onder 2 APV Ridderkerk. In aanmerking genomen dat die bepaling niet uitdrukkelijk inhoudt dat de ambtenaar van politie is gerechtigd tot het doen van die vordering, is de bewezenverklaring, voor zover deze inhoudt dat de vordering krachtens wettelijk voorschrift is gedaan, niet naar de eis der wet met redenen omkleed.


Steun voor deze opvatting is te ontlenen aan HR 24 januari 2012, LJN BT7085, waarin het hof ook voor het opzettelijk niet voldoen aan een vordering, gedaan door politieambtenaren die waren belast met de uitoefening van enig toezicht, had veroordeeld. De bewezenverklaring hield in dat de vordering was gedaan krachtens art. 10 APV 's-Hertogenbosch, de gelijkluidende equivalent van art. 2.1.1.1 APV Ridderkerk.


De Hoge Raad overwoog dat art. 10 APV niet uitdrukkelijk inhoudt dat de ambtenaar van politie gerechtigd is tot het doen van de vordering als waarvan hier sprake was, te weten om zich te verwijderen. Het oordeel van het hof dat de vordering "krachtens wettelijk voorschrift" was gedaan was daarom niet naar de eis der wet met redenen omkleed.

Het middel slaagt.

Print Friendly and PDF ^