Vrijspraken hypotheekfraude

Gerechtshof Amsterdam 3 april 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1860 Ten aanzien van verdachte is de verdenking gerezen dat deze, al dan niet samen met medeverdachte 1 en 2, een inkomensverklaring en/of aanvraagformulier hypotheek valselijk heeft opgemaakt en dat hij die heeft gebruikt om een hypothecaire lening te verkrijgen.

Na bestudering van het dossier en mede acht slaande op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, constateert het hof dat veel van de gang van zaken omtrent de aanvraag van de hypotheek door medeverdachte 1 onduidelijk is gebleven. De vraag die het hof dient te beantwoorden is of er wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte samen met anderen, te weten medeverdachte 1 en/of medeverdachte 2, althans alleen, een inkomensverklaring en/of aanvraagformulier hypotheek valselijk heeft opgemaakt en dat hij die heeft gebruikt om een hypothecaire lening te verkrijgen.

De verdachte heeft zijn broer, medeverdachte 1, in contact gebracht met de medeverdachte 2, die ten tijde van de ten laste gelegde feiten werkzaamheden verrichtte als hypotheekadviseur. Medeverdachte 1 heeft bij medeverdachte 2 geïnformeerd naar de mogelijkheden tot het kopen van een huis. Door zowel de verdachte als medeverdachte 1 is ontkend dat de verdachte bij die afspraken tussen medeverdachte 1 en medeverdachte 2 aanwezig is geweest. Uiteindelijk wordt besloten tot het indienen van een hypotheekaanvraag in verband met de aankoop van de woning aan de adres 2 te Amsterdam. Op basis van de door medeverdachte 1 en medeverdachte 2 ingediende gegevens wordt uiteindelijk een hypotheekovereenkomst afgesloten die de aankoop van de woning mogelijk maakt.

Het staat vast dat de verdachte voorafgaand aan de aankoop van de betreffende woning betrokken is geweest bij – in ieder geval – één bezichtiging van de woning. Na de aankoop van de woning is de verdachte, met zijn vrouw destijds, tevens betrokken geweest bij het klussen en inrichten van de woning. Voorts verblijft de verdachte af en aan in de woning, kennelijk variërend van enkele dagen tot enkele weken, met of zonder zijn dochtertje. Ook heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij medeverdachte 1 af en toe geld gaf voor zijn verblijf in de woning of als zijn broer wat krap zat. Ook andere familieleden droegen bij aan de betaling van de vaste lasten die gepaard gingen met de betreffende koopwoning.

Bij de doorzoeking is een boekje van de verdachte in beslag genomen met daarin enkele aantekeningen die verband lijken te houden met de gang van zaken omtrent de aankoop van de woning.

Voor zover kan worden vastgesteld is de verdachte niet daadwerkelijk bij het ondertekenen van de inkomensverklaring en het aanvraagformulier hypotheek betrokken geweest.

Gelet op het voorgaande is niet vast te stellen of de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachten bij het valselijk opmaken van de inkomensverklaring en het aanvraagformulier hypotheek. Het enkele feit dat de verdachte een nauwe band heeft met zijn broer, hem helpt met het huis, daar regelmatig over de vloer komt en zijn broer af en toe helpt bij de aflossing van de hypotheek, maakt nog niet dat hij opzet heeft gehad op het valselijk opmaken van de inkomensverklaring, noch dat hij het oogmerk heeft gehad op de misleiding van de hypotheeknemer met de valselijk opgemaakte inkomensverklaring en aanvraagformulier hypotheek. Ook het belang van de verdachte bij de (mogelijke) aankoop van het huis via zijn broer is onduidelijk gebleven. De verdachte en zijn partner hadden ten tijde van het ten laste gelegde feit immers wél een inkomen met de daarbij horende mogelijkheden tot de aanvraag van een hypothecaire lening.

De aantekeningen van de verdachte in het in de woning aangetroffen boekje, maken dit niet anders, aangezien er te veel onduidelijkheden blijven bestaan over de interpretatie van de inhoud en de strekking van die aantekeningen en ook in welke tijd deze zijn geschreven. Niet valt uit te sluiten dat de verdachte zelf een hypotheek wilde aanvragen en zich in de aantekeningen afvroeg hoe zijn broer een en ander had geregeld met medeverdachte 2 en/of welke vragen hij dienaangaande nog diende te stellen.

Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Gerechtshof Amsterdam 3 april 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1868

Ook medeverdachte 2 (de hypotheekadviseur) wordt vrijgesproken.

Vooropgesteld zij dat de verdachten elkaar kennen vanuit de Marokkaanse gemeenschap in Amsterdam. Medeverdachte 2 heeft zijn broer medeverdachte 1 in contact gebracht met de verdachte, die ten tijde van de ten laste gelegde feiten werkzaamheden verrichte als hypotheekadviseur. Medeverdachte 1 informeert bij de verdachte over de mogelijkheden tot het kopen van een huis. De verdachte is er vanuit gegaan dat medeverdachte 1 op dat moment reeds rijinstructeur was en daarmee over een inkomen beschikte. Volgens de verdachte heeft medeverdachte 1 stukken (jaarstukken en prognose) overgelegd ter onderbouwing van zijn inkomen (als startend ondernemer/ rijinstructeur).

De verdachte heeft medeverdachte 1, als een kennis uit diezelfde Marokkaanse gemeenschap, een steuntje in de rug gegeven door het inkomen van laatstgenoemde via een inkomensformulier door te geven bij de hypotheekaanvraag. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten gingen banken, in het bijzonder de bedrijf 2, soepel om met dit soort verklaringen en was de controle op het inkomen van de aanvrager minder stringent dan thans het geval is. De verdachte was als hypotheekadviseur bekend met dit gegeven.

Het tijdsverloop in het opsporingsonderzoek heeft het nadelige gevolg gehad dat het dossier met betrekking tot het door de verdachte verstrekte hypotheekadvies, incluis de daarbij behorende stukken en werkzaamheden, niet meer te achterhalen viel in 2012.

Het hof kan derhalve niet vaststellen of de verdachte zijn werk als hypotheekadviseur al dan niet naar eer en geweten heeft uitgevoerd.

Indien medeverdachte 1 inderdaad stukken aan de verdachte heeft overgelegd, is het mogelijk dat de verdachte deze onvoldoende kritisch heeft bekeken, maar zelfs bij een dergelijke constatering behoeft de verdachte nog altijd geen oogmerk te hebben gehad op de misleiding van de uiteindelijke hypotheeknemer. Het hof kan echter over het een noch het ander oordelen nu het bestaan en de inhoud van die stukken onduidelijk blijft.

Evenmin is komen vast te staan wat het belang van de verdachte zou zijn geweest bij het valselijk opmaken van de betreffende documenten. Er is geen enkel bewijsmiddel waaruit blijkt dat hij meer of anders betaald zou krijgen dan de voor hem normale provisie bij dit soort transacties, voor zover geldelijk gewin een drijfveer zou zijn geweest voor zijn handelen.

Bij deze stand van zaken kan, op grond van de vaststellingen zoals die zijn gedaan, niet worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking van de verdachte met medeverdachte(n) bij het valselijk opmaken van de inkomensverklaring en het aanvraagformulier hypotheek mét het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken. Evenmin volgt uit de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep dat het de verdachte zelf is geweest die de betreffende inkomensverklaring en het daarop volgende aanvraagformulier hypotheek valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken.

Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^