Vrijspraak: Opzetwitwassen niet ten laste gelegd en schuldwitwassen niet bewezen

Gerechtshof Amsterdam 30 juli 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2339

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 14 oktober 2011, te Amsterdam, althans in Nederland, een voorwerp, te weten bankbiljetten (met een waarde van ongeveer 39.520 euro), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van dat voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat:

  1. De staandehouding van de verdachte onrechtmatig is geweest, nu op geen enkele objectieve wijze kan worden vastgesteld dat de verdachte voldeed aan het signalement van een gezocht persoon, dat de verbalisanten hadden gekregen bij een eerder op die dag, 14 oktober 2011, gehouden briefing. De raadsman stelt zich voorts op het standpunt dat als gevolg van en vervolg op de onrechtmatige staandehouding verbalisanten in de tas van de verdachte hebben gekeken en hebben geconstateerd dat zich daarin een aanzienlijk geldbedrag bevond. De raadsman is van mening dat nu het aantreffen van het geldbedrag een direct gevolg is van de onrechtmatige staandehouding als ‘fruit of the poisonous tree’ van het bewijs uitgesloten dient te worden;
  2. de verdachte niet op een effectieve wijze gebruik heeft kunnen maken van zijn recht, voorafgaand aan het verhoor op 15 oktober 2011 een advocaat te raadplegen, hetgeen ertoe dient te leiden dat de door hem afgelegde verklaring van 15 oktober 2011 van het bewijs uitgesloten dient te worden;
  3. onder verwijzing naar een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van [datum] het verifieerbaar en niet onaannemelijk is dat het geld, zoals door de verdachte is verklaard, afkomstig is van legaal zaken doen en in het bijzonder van het verkopen van kleding.

Beoordeling hof

Ad 1: Het hof is van oordeel dat de gang van zaken zoals die door de verbalisanten in het proces-verbaal van bevindingen is gerelateerd voldoende grond opleverde voor zowel de staandehouding als de daaropvolgende aanhouding van de verdachte.

Ad 2: Het hof is van oordeel dat de door de verdachte afgelegde verklaringen niet voldoen aan de eisen die in de zogeheten Salduz-jurisprudentie zijn vastgelegd. Het verweer treft in zoverre doel.

Ad 3: Het aantreffen van een geldbedrag van € 39.520,00 euro in een plastic boodschappentas en het aantreffen van de vermelding van precies dit geldbedrag op een geel papiertje dat door verbalisant 2 tijdens de insluitingsfouillering van de verdachte op de zool van de sandaal van de verdachte is aangetroffen leveren op zichzelf een gerechtvaardigd vermoeden van (opzet)witwassen op.

Gelet daarop mocht van de verdachte verlangd worden dat hij een aannemelijke verklaring gaf voor de herkomst van het geld. Weliswaar kan de verdachte niet worden aangerekend dat hij een dergelijke verklaring niet op het politiebureau heeft afgelegd, omdat hij daar geen adequate bijstand van een advocaat heeft gekregen, maar de verdachte was daartoe wel in de gelegenheid tijdens de behandeling in eerste aanleg én in hoger beroep. Ook daar is echter door of namens de verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst van het geld gegeven. Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat het geld afkomstig zou kunnen zijn van zaken en in het bijzonder van de verkoop van kleding, ontbreekt het begin van onderbouwing daarvan. Weliswaar is door de verdediging een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel overgelegd, waaruit is gebleken dat de verdachte sinds[datum]bedrijfsactiviteiten heeft in Nederland, maar dat de daarin vermelde datum van eerste inschrijving van de éénmanszaak van de verdachte dateert van ná de ten laste gelegde datum.

Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het hier aan de orde zijnde geld een legale herkomst heeft, zodat het niet anders kan dan dat het geld (on)middellijk van misdrijf afkomstig is, zodat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetwitwassen.

Opzetwitwassen is echter niet ten laste gelegd.

Met betrekking tot de vraag of het dossier voldoende bewijs bevat om op grond daarvan vast te kunnen stellen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het wel ten laste gelegde ‘schuldwitwassen’, oordeelt het hof als volgt.

Voor de bewezenverklaring van schuldwitwassen dient bij de pleger sprake te zijn geweest van ‘grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid’ ten aanzien van de omstandigheden waaronder de gedragingen zijn gepleegd. Het hof is van oordeel dat uit het enkele aantreffen van een groot geldbedrag in een plastic boodschappentas en van een papiertje op de zool van de sandaal van de verdachte met daarop een aantekening van dat geldbedrag, niet valt af te leiden dat bij de verdachte sprake is geweest van ‘grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid’ ten opzichte van de herkomst van dat geld, terwijl voorts de verklaringen van de verdachte om de hiervoor weergegeven redenen van het bewijs worden uitgesloten, zodat ook daaruit geen bewijs voor ‘schuldwitwassen’ kan worden geput.

Het hof komt daarmee tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Het hof verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^