Voeging benadeelde partij na requisitoir OvJ

Hoge Raad 12 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:896

 

 

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen jeugddetentie  wegens feitelijke aanranding van de eerbaarheid en mishandeling. Voorts heeft het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest omschreven.
 

Middel

Het middel klaagt over het kennelijke oordeel van het Hof dat betrokkene 1 zich in eerste aanleg rechtsgeldig als benadeelde partij heeft gevoegd.
 

Beoordeling Hoge Raad

Voor zover het Hof heeft geoordeeld dat de benadeelde partij in het geding in hoger beroep bevoegd is tot voeging als benadeelde partij ook indien in eerste aanleg de opgave aan de rechter als bedoeld in art. 51g, derde lid, Sv is geschied nadat de officier van justitie overeenkomstig art. 311 Sv het woord heeft gevoerd, getuigt dat oordeel - gelet op het bepaalde in art. 51g, derde lid, in verbinding met art. 421, eerste lid, Sv - van een onjuiste rechtsopvatting.

Het middel is terecht voorgesteld. Een vernietiging door de Hoge Raad van de beslissing van het Hof tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij betrokkene 1 laat evenwel de verplichting voor de verdachte tot betaling van de ter zake van dezelfde feiten en voor een gelijk bedrag opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat in stand. Aldus heeft de verdachte in cassatie niet een voldoende in rechte te respecteren belang bij zijn klacht over de genoemde beslissing van het Hof. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.
 

Conclusie AG

21. Ingevolge art. 51g Sv kan een benadeelde partij zich op de terechtzitting in het strafproces voegen tot het moment dat de officier van justitie overeenkomstig art. 311 Sv het woord voert (art. 51g, derde lid, Sv). Wanneer de voeging ter terechtzitting geschiedt, dient de rechter er voor te waken dat de verdediging in voldoende mate in de gelegenheid wordt gesteld om zich tegen de vordering te verweren. Indien de vordering, gezien de datum van de ontvangststempel, voorafgaand aan de terechtzitting is ingediend, maar pas ná het requisitoir wordt overgelegd, dient de rechter de vordering alsnog te behandelen en de verdediging in de gelegenheid te stellen de benadeelde partij daarover te bevragen. Vervolgens wordt de officier van justitie in de gelegenheid gesteld bij wijze van aanvulling op het requisitoir zijn conclusie over de vordering te nemen, waarna de verdediging de gelegenheid krijgt daarop te reageren bij pleidooi.

22. Terug naar het onderhavige geval. De steller van het middel zij toegegeven dat de vordering benadeelde partij pas ná het requisitoir van de officier van justitie in eerste aanleg ter sprake is gekomen. Echter, de ratio van art. 51g, derde lid, Sv (voeging ter terechtzitting) luidt dat de procespartijen, de verdachte in het bijzonder, in voldoende mate in de gelegenheid worden gesteld zich over de vordering benadeelde partij uit te laten en zich tegen die vordering te kunnen verweren. Dat is hier gebeurd. Alleen al om die reden kan niet gesteld worden dat de verdachte enig rechtens te respecteren belang heeft bij de klacht. Het proces-verbaal van de terechtzitting bij de rechtbank vermeldt dat de rechter heeft beslist kennis te kunnen nemen van de vordering waarop de benadeelde partij door de procespartijen is bevraagd, de officier van justitie zich (aanvullend) heeft uitgelaten over die vordering en de verdediging hieromtrent inhoudelijk verweer heeft gevoerd.

23. Het hof heeft daarop kennelijk geoordeeld dat de benadeelde partij zich ter terechtzitting in eerste aanleg heeft gevoegd op grond van art. 51g, derde lid, Sv, zodat de benadeelde partij ingevolge art. 421 eerste en derde lid, Sv bevoegd was zich in hoger beroep (wederom) te voegen.  Dat oordeel geeft gezien het voorgaande niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.

24. Ten overvloede, gezien het proces-verbaal van de terechtzitting bij het hof heeft de benadeelde partij bij de terechtzitting in eerste aanleg aangegeven dat zij vóór aanvang van de terechtzitting haar onderbouwde vordering trachtte in te dienen, maar dat haar door Slachtofferhulp werd medegedeeld dat dit ter terechtzitting moest gebeuren. Zij heeft dat gedaan op het eerste moment dat zij daartoe de mogelijkheid zag. Het dient derhalve niet voor rekening van de benadeelde partij te komen dat wellicht niet volledig is voldaan aan de in art. 51g, derde lid, Sv gestelde eisen.

25. Ook het tweede middel faalt. 

Lees hier de volledige uitspraak. 

 

 

Print Friendly and PDF ^