Veroordeling wegens verboden schuldbemiddeling

Gerechtshof Amsterdam 28 juni 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2515 De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verboden schuldbemiddeling. De raadsman heeft bepleit dat de verdachte haar cliënten niet heeft geholpen bij bemiddeling met schuldeisers en ook niet bij het afwikkelen van die schulden. De verdachte heeft haar cliënten enkel geholpen bij het inventariseren van de omvang van de schulden, bekeken of bepaalde vorderingen verjaard waren en haar cliënten ondersteund en gecoacht bij inkomens- dan wel budgetbeheer. De cliënten hebben zelf regelingen met de schuldeisers getroffen. Volgens de raadsman heeft de verdachte namens haar cliënten zelfs regelingen met schuldeisers mogen treffen nu ze voor dat deel van de dienstverlening geen geld vroeg.

Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.

Schuldbemiddeling is een activiteit, gericht op de afwikkeling van een bestaande schuldenlast. Instellingen die zich hiermee bezighouden, trachten dit doel te verwezenlijken door in overleg met de schuldeisers regelingen te treffen. Betalingen die in het kader van een dergelijke regeling door de schuldenaar aan de schuldeisers worden verricht, plegen plaats te vinden door tussenkomst van de schuldbemiddelaar. Dat verhoogt de kans op acceptatie van een voorgestelde regeling.

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij voor haar cliënten een adviserende rol had, zij een budgetplan opstelde en daarmee inzage aan haar cliënten gaf in de definitieve schuldenlast en een voorstel deed aan haar cliënten voor een regeling met de schuldeisers, die haar cliënten zelf met de schuldeisers moesten treffen. Hiertoe nam zij contact op met de schuldeisers, maar volgens de verdachte alleen om de schulden in kaart te kunnen brengen. Voor het budgetbeheer heeft de verdachte voor de cliënten een beheerrekening geopend die de verdachte beheerde. Al het geld dat de cliënten ontvingen werd op deze rekening ontvangen.

De verklaring van de verdachte dat zij alleen contact heeft opgenomen met de schuldeisers om de schulden van haar cliënten in kaart te brengen acht het hof onaannemelijk op basis van het volgende.

In het dossier zit een aantal aanvraagformulieren schuldregeling (D-111 en D-032) die door de verdachte en de aanvragers zijn ondertekend. Hierin staat het vakje ‘schuldbemiddeling’ aangekruist, waarbij direct daaronder een handtekening van de verdachte staat. In dit formulier wordt tevens vermeld dat naar aanleiding van de aanvraag overlegd wordt met alle schuldeisers en doordat wordt geprobeerd met alle schuldeisers tot overeenstemming te komen de afhandeling van de aanvraag tijd kost. Daarnaast heeft de verdachte namens [bedrijfsnaam] ook overeenkomsten tot schuldregeling ondertekend (D-31 en D-052), waarin [bedrijfsnaam] (hierna afgekort tot [bedrijfsnaam]) wordt aangeduid als de “schuldregelende instelling”. Tevens is hierin overeengekomen dat de schuldregelende instelling zich inspant om ten behoeve van de schuldenaar met alle schuldeisers tot een regeling van zijn problematische schulden te komen. Daar komt bij dat een aantal cliënten van de verdachte heeft verklaard dat de verdachte dan wel [bedrijfsnaam] schuldhulpverleningsactiviteiten zou gaan doen, waardoor hun schulden zouden worden opgelost.

Tenslotte blijkt uit de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde beëindigingsovereenkomsten met cliënten dat de opdrachtgevers zich hebben gemeld voor een aanvraag schuldenregeling, dat deze overeenkomst door de opdrachtgevers is ontbonden en dat de opdrachtnemer, de verdachte, alle schuldeisers hiervan heeft verwittigd.

Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte, naast advisering en inkomens- en budgetbeheer, zich ook bezighield met schuldbemiddeling.

Zoals blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 14 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8296, hangen de door de verdachte als budgetbeheer aangeduide activiteiten, waarvoor zij kosten in rekening brengt, direct samen met de door haar als schuldbemiddelaar namens de schuldenaars getroffen regelingen. Tegen die achtergrond acht het Hof het niet mogelijk om het budgetbeheer geheel los te zien van de schuldbemiddeling, waarvoor geen vergoeding in rekening mag worden gebracht.

Ook gelet op deze samenhang komt het onjuist voor om bij de vraag of sprake is van schuldbemiddeling het door de verdachte gevoerde budgetbeheer buiten beschouwing te laten. Het verbod op schuldbemiddeling zou anders gemakkelijk kunnen worden omzeild.

Aldus is het verbod op schuldbemiddeling van artikel 47, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet (WCK) onverkort op het ten laste van de verdachte bewezen verklaarde van toepassing en is dat feit dus strafbaar. Dit laat onverlet dat schuldbemiddeling - zoals namens de verdachte is betoogd - in het belang is van "de allerarmsten in onze samenleving". Om misstanden - zoals het in rekening brengen van zeer hoge kosten (vgl. MvT p. 6/7 bij de wet van 1 juni 1983) - tegen te gaan, heeft de wetgever deze activiteit willen voorbehouden aan de personen en instellingen die in artikel 48, lid 1 sub b en c van de Wet op het consumentenkrediet worden genoemd of krachtens dat lid sub d van dat artikel worden aangewezen. Ter terechtzitting in hoger beroep is niet gebleken dat de verdachte in de bewezenverklaarde periode tot die personen of instellingen behoorde.

Bewezenverklaring

  • Overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 47 van de Wet op het consumentenkrediet.

Strafoplegging

Het hof veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 3.000 waarvan € 1.500 voorwaardelijk.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^