Veroordeling wegens doorvoer militaire (strategische) goederen naar Saudi-Arabië zonder vergunning

Rechtbank Amsterdam 19 september 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:6731

De rechtbank overweegt dat verdachte, een professionele partij op het gebied van doorvoer van goederen, zich schuldig heeft gemaakt aan de doorvoer van militaire goederen naar Saudi-Arabië, zonder dat zij daarvoor een individuele vergunning had. De doorvoer van strategische goederen, die speciaal ontworpen zijn voor militair gebruik, zonder vereiste vergunning is een ernstig feit, temeer nu vast staat dat als er een vergunning zou zijn aangevraagd, hierop afwijzend zou zijn beslist, omdat de Nederlandse Staat wenst te voorkomen dat dergelijke goederen naar Saudi-Arabië worden vervoerd.

Verdachte heeft verklaard niet bewust de regels te hebben overtreden, maar verdachte had er zorg voor moeten dragen dat haar procedures zo waren ingericht dat het niet mogelijk was dat dit zou gebeuren.

Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan

1. het doorvoeren of laten doorvoeren van goederen aangewezen in post ML9a.1 in de Gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen, zonder vergunning van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

2. het zonder vereiste toestemming lossen, laden, overladen, inslaan en/of uitslaan van goederen die niet zonder toestemming van de douane weggevoerd mochten worden.

Beoordeling rechtbank

Op 16 juli 2017 werd door de douane een zending stopgezet in de opslagruimte van verdachte. Deze zending, bestaande uit militaire goederen, was afkomstig uit Frankrijk en zou door worden gevoerd naar Saudi-Arabië. Verdachte had geen (individuele) vergunning voor de doorvoer van deze goederen, terwijl dat wel verplicht was. Op 19 juli 2017 is vervolgens geconstateerd dat de goederen alsnog, zonder toestemming, zijn uitgevoerd naar Saudi-Arabië. Dit is door de verdediging niet betwist.

De verdediging heeft betoogd dat verdachte desondanks van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken omdat er in deze zaak sprake was van een fout van een medewerker, die niet voortkwam uit onwetendheid of is begaan met het oog op financieel gewin. Deze fout kan, zo stelt de verdediging, niet in redelijkheid aan verdachte worden toegerekend, omdat deze niet past in de normale bedrijfsuitvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon en de rechtspersoon niet dienstig is geweest. Bovendien had verdachte er alles aan gedaan, binnen de grenzen van wat in redelijkheid van haar kon worden gevergd, om deze fout te voorkomen. Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat verdachte geen opzet had op de feitelijke gedraging, zijnde het (laten) doorvoeren van militaire goederen.

De rechtbank verwerpt deze verweren en overweegt daartoe het volgende. Het aannemen van de goederen door een medewerker van verdachte, is bij uitstek een handeling die binnen de normale bedrijfsvoering van verdachte valt en haar dienstig is. Dat is immers de manier waarop verdachte geld verdiend. De medewerker heeft de ten laste gelegde goederen ook ‘opzettelijk’ aangenomen. Hierbij hoeft slechts sprake te zijn van kleurloos opzet. Het opzet dat in dit verband dient te worden bewezen, betreft niet opzet op de wederrechtelijkheid van het handelen dan wel opzettelijk nalaten, maar ziet slechts op de feitelijke gedraging, dat wil zeggen het opzet op het doorvoeren van de betreffende goederen. Dit (kleurloos) opzet kan worden bewezen, nu het handelen van de medewerker was gericht op de doorvoer van de goederen naar Saudi-Arabië. Dat de medewerker geen kwade opzet had op het zonder vergunning doorvoeren van de goederen, omdat hij zich niet heeft gerealiseerd dat het militaire goederen betroffen, is voor het bewijs van het kleurloos opzet niet van betekenis en disculpeert de medewerker niet. De rechtbank concludeert ten slotte dat de gedragingen van de medewerker van verdachte, en diens (kleurloos) opzet, aan verdachte kunnen worden toegerekend. Verdachte is ervoor verantwoordelijk om procedures in te stellen die ervoor zorgen dat goederen die vanwege hun omschrijving (in deze zaak onder meer “Dagaie starboard mounting en Dagaie portside mounting”) of ontvanger (in dit geval het ministerie van defensie in Saudi-Arabië) nader worden gecontroleerd, om te zien of daar een aanvullende vergunning voor nodig is en deze goederen, als verdachte deze vergunning niet ontvangt of aanvraagt, te weigeren. De reeds door verdachte getroffen maatregelen voldoen hier klaarblijkelijk niet aan.

De verdediging heeft meer subsidiair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het derde gedachtestreepje van beide ten laste gelegde feiten omdat het daarin genoemde goed, een ‘Screen DR3000’, niet kwalificeert als militair goed, aangewezen in de post ML9a.1, maar in de post ML11.a (wat niet ten laste gelegd is). Dit zou volgens de verdediging ook blijken uit het feit dat op de uitvoervergunning naar Frankrijk (nadat de goederen retour waren gehaald uit Saudi-Arabië) staat dat de vergunning is verleend op grond van categorie ML11.a.

De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Volgens de verdediging valt de ‘Screen DR3000’ onder post ML11.a, omdat dit elektronische apparatuur voor het hinderen en tegenhinderen (van radar) zou zijn. Uit de omschrijving van de DR3000 blijkt echter dat dit een ESM ontvanger is, met als kenmerk ‘offers threat detection, direction-finding, identification en target designation’. De rechtbank maakt hieruit op dat de DR3000 niet alleen geschikt is voor het hinderen en tegenhinderen van radar. De rechtbank ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd daarom geen reden om te twijfelen aan de constatering van verbalisant Overes dat de ‘Screen DR3000’ ook onder post ML9a.1 valt. Dat op de uitvoervergunning naar Frankrijk iets anders staat, maakt dit niet anders.

Bewezenverklaring

  • Feit 1: Overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 3:1 van de Algemene douanewet, betrekking hebbend op goederen die ingevolge regelingen van internationaal of nationaal recht worden aangemerkt als strategische goederen, begaan door een rechtspersoon.

  • Feit 2: Zonder de ingevolge wettelijke bepalingen vereiste toestemming uitslaan van goederen.

Strafoplegging

  • Geldboete van EUR 40.000 waarvan 20.000 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^