Aanwijzing toepassing dwangmiddelen en opsporingsbevoegdheden bij journalisten

Op 1 oktober is de Aanwijzing toepassing dwangmiddelen en opsporingsbevoegdheden bij journalisten in werking getreden. Deze aanwijzing beschrijft de normen die het openbaar ministerie (OM) of de onder het gezag van het OM opererende opsporingsdiensten in acht moeten nemen bij het toepassen van dwangmiddelen en opsporingsbevoegdheden bij een journalist of publicist.

Voorop staat dat het in beginsel ongeoorloofd is om tegen een journalist dwangmiddelen in te zetten om de identiteit van een bron te achterhalen. Dat geldt ook als het dwangmiddel niet wordt ingezet met als doel om de identiteit van de bron te achterhalen, maar wel voorzienbaar is dat bronbescherming in het geding komt. Indien uitzonderlijke omstandigheden de inzet van het dwangmiddel noodzakelijk kunnen maken, dan is vereist dat de hoofdofficier van justitie heeft ingestemd met toepassing van het dwangmiddel in het concrete geval en dat het College van procureurs-generaal tevoren in kennis is gesteld.

Met de wijziging van het Wetboek van Strafvordering tot vastlegging van het recht op bronbescherming bij vrije nieuwsvergaring wordt bij de toepassing van de dwangmiddelen genoemd in de artt. 126n, 126nd, 126u, 126ud en 126nda Sv een machtiging vooraf door de rechter-commissaris vereist indien de vordering betrekking heeft op een journalist.

Deze aanwijzing schetst het juridisch kader van de journalistieke bronbescherming, geeft de reikwijdte van de begrippen ‘journalist’ en ‘bronbescherming’, gaat in op de uiteenlopende situaties waarin journalistieke bronbescherming aan de orde kan zijn en besteedt aandacht aan een aantal specifieke dwangmiddelen.



Print Friendly and PDF ^