Veroordeling overtreding voorschriften gesteld bij Flora- en faunawet en Visserijwet

Gerechtshof Amsterdam 20 maart 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1485

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vissen met een peur in het Noord-Hollands kanaal, terwijl hij daar geen visrecht op had. Hierdoor heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de broodwinning van anderen, die de rechthebbende betalen om daar te mogen vissen. Bovendien heeft de verdachte 3 levende alen bij zich gehad en vervoerd, kennelijk met als enig doel het consumeren daarvan, terwijl de aal een beschermde diersoort betreft.

Bewijsoverweging feiten 1 en 2

De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 1 en 2 tenlastegelegde. In de nacht van 16 op 17 juni 2014 was de verdachte niet aan het vissen met een peur. De drie levende alen die bij de verdachte in de auto zijn aangetroffen, had de verdachte eerder op de dag opgehaald bij de getuige 1. Dit wordt ondersteund door de observatie van de verbalisanten dat de fysieke staat van de aal matig was. Bovendien is niet bewezen dat de verdachte te Slootdorp de alen onder zich had of vervoerde.

Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Op 17 juni 2014 omstreeks 03.45 uur is de verdachte aangehouden op de N244. De verdachte heeft op dat moment verklaard dat hij net had gevist met de peur in het Noord-Hollandskanaal en dat hij drie alen en twee baarzen had gevangen, die hij weer terug in het water had gegooid. De verbalisanten troffen vervolgens in de bestelauto van de verdachte drie alen in een net aan, verstopt in de cabine van de auto achter de bijrijderstoel in een plastic kist. In de laadruimte van de auto werden twee peuren, zes peurstokken en een nat, naar palingslijm ruikend schepnet aangetroffen.

Later die dag om omstreeks 08.55 uur, verklaard de verdachte aan twee verbalisanten dat hij aan het peuren was in het Noord-Hollandskanaal bij Spijkerboor, nadat hij eerst ergens anders had gevist. Hij heeft toen ook verklaard dat hij geen peurvergunning heeft van de rechthebbende op deze aal in dit gedeelte van het Noord-Hollandskanaal. Ten aanzien van de drie aangetroffen alen heeft hij op dat moment verklaard dat hij niet wilde zeggen waar hij deze gevangen had. Nadat de op schrift gestelde verklaring van de verdachte aan hem is voorgelezen, heeft hij deze ondertekend.

Gelet op de bekennende verklaring van verdachte, en de aangetroffen aal en goederen, acht het hof bewezen dat verdachte in de nacht van 16 op 17 juni 2014 te Spijkerboor met de peur heeft gevist in het Noord-Hollands kanaal, zonder dat hij daartoe gerechtigd was.

De verdachte heeft op 7 juli 2014 (in een aanvullende verklaring afgelegd bij de politie) het alternatieve scenario geschetst, dat hij de drie palingen die hij in zijn auto had niet had gevangen, maar had gekregen van getuige 1, wonende te Waarland. De verdachte heeft tijdens de behandeling in eerste aanleg en hoger beroep gepersisteerd bij dit standpunt en daar nog aan toegevoegd dat hij niet gepeurd heeft in de nacht van 16 op 17 juni 2014, maar heeft gevist zonder peur. Ter ondersteuning hiervan heeft hij onder andere meerdere schriftelijke verklaringen overgelegd en zijn de getuigen getuige 1, getuige 2 en getuige 3 door de raadsheer-commissaris gehoord.

De getuigenverklaringen bieden evenwel onvoldoende steun aan het alternatieve scenario van de verdachte. De getuigen getuige 2 en getuige 1 hebben niet eenduidig verklaard over het ophalen van de alen bij getuige 1. Zo heeft getuige 1 verklaard dat de verdachte met zijn eigen auto naar hem toe kwam, terwijl getuige 2 heeft verklaard dat ze met zijn auto zijn gegaan.

Uit de getuigenverklaringen volgt bovendien dat er afstemming met de verdachte heeft plaatsgevonden ten aanzien van de inhoud van schriftelijke verklaringen van in ieder geval twee van deze getuigen. Getuige 1 heeft verklaard dat zijn schriftelijke verklaring door de verdachte zelf is opgesteld en dat sommige onderdelen van deze verklaring niet kloppen. Getuige 3 heeft verklaard dat hij samen met de verdachte de verklaring heeft opgesteld. Getuige 2 heeft verklaard dat hij voorafgaand aan het verhoor bij de raadsheer-commissaris heeft gesproken met de verdachte over de kwestie. Het voorgaande doet af aan de geloofwaardigheid van de verklaringen die de getuigen bij de raadsheer-commissaris hebben afgelegd.

De verdediging heeft nog aangevoerd dat het onmogelijk is dat de aangetroffen alen op die dag gevangen zijn, gelet op de matige fysieke staat waarin zij verkeerden. Deze stelling is, bij de gegeven onderbouwing, mede gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, niet aannemelijk geworden. Het hof merkt in dat verband op dat in het door verbalisant 1 en verbalisant 2 opgemaakt proces-verbaal wordt gerelateerd dat de fysieke staat van de aal weliswaar matig was (en de aal om nog een kans van overleven te hebben, door hen is teruggezet in het water) maar dat dit onvoldoende is om te concluderen dat deze aal niet in de daaraan voorafgaande nacht door verdachte kan zijn gevangen.

Ten slotte is nog van belang dat verdachte is aangehouden “op de N244 nabij de kruising met de N246”. Het ten laste gelegde “op de N244” zal dus bewezen worden verklaard en niet het in het verweer bedoelde “te Slootdorp”.

Gelet op het voorgaande wordt het verweer van de verdediging verworpen.

Bewezenverklaring

  • Feit 1: opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a van de Flora en Faunawet.

  • Feit 2: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 21 van de Visserijwet 1963.

Strafoplegging

  • Feit 1: een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren met een proeftijd van 2 jaar

  • Feit 2: een geldboete van €500

Lees hier de volledige uitspraak.


Print Friendly and PDF ^