Verduistering vs. civielrechtelijk geschil over nakoming. Veroordeling financieel adviseur wegens valsheid in geschrift, verduistering in dienstbetrekking, gewoontewitwassen, oplichting en bedrieglijke bankbreuk.
/Rechtbank Noord-Nederland 7 juli 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:3277 Verdachte, een financieel adviseur, heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van valsheid in geschrift, verduistering in dienstbetrekking, gewoontewitwassen, oplichting en bedrieglijke bankbreuk.
Verdachte heeft meermalen valsheid in geschrift gepleegd door contracten en loonstroken uit naam van zijn slachtoffers te ondertekenen en op grond daarvan leningen en kredieten af te sluiten. De verduistering in dienstbetrekking komt er op neer dat verdachte zijn slachtoffers voorhield dat zij, door in zijn onderneming te investeren, een lucratief rendement op hun investering konden ontvangen. Hiervoor zijn door de diverse slachtoffers aanzienlijke leningen afgesloten of hypotheken verhoogd onder het voorwendsel dat dit voor de slachtoffers tot lagere maandlasten zou leiden. Voorts heeft verdachte sommige slachtoffers een spaarvorm voorgehouden die hij niet kon en mocht aanbieden en vervolgens dat geld niet voor zijn klanten gespaard maar opgemaakt. De slachtoffers betroffen meestal personen die klant waren bij verdachte die indertijd werkte als financieel adviseur. Verder heeft verdachte bedrieglijke bankbreuk gepleegd. Voorafgaand aan zijn faillissement heeft verdachte een auto aan de boedel onttrokken. Daarnaast heeft verdachte geen volledige administratie bijgehouden van zijn bedrijf.
Het door verdachte aldus binnengehaalde geld – uiteindelijk een totaalbedrag van krap 600.000 euro – werd niet geïnvesteerd in portefeuilles of in een spaardepot gehouden, maar gebruikt voor de eigen ‘bedrijfsvoering’ en voor privéuitgaven van verdachte. Slechts een klein deel kon verdachte in de beginperiode nog aan rente terugbetalen, maar uiteindelijk is terugbetalen aan de slachtoffers niet mogelijk gebleken. Vrijwel van meet af aan moet het voor de verdachte duidelijk zijn geweest dat hij niet zou kunnen voldoen aan zijn aangegane verplichting om maandelijks een aflossing met rente aan de slachtoffers te betalen.
Verweren
Civielrechtelijk geschil en doelbesteding
De raadsman heeft betoogd dat het in meerdere gevallen waar verduistering ten laste is gelegd gaat om een civielrechtelijk geschil over de nakoming en dat derhalve geen sprake is geweest van strafrechtelijk verwijtbaar handelen.
Van toe-eigenen als bedoeld in artikel 321 Sr is sprake indien een persoon zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort. Van een zodanig beschikken kan onder meer sprake zijn indien aan een ander dan de verdachte toebehorende gelden aan de verdachte zijn overgemaakt met een bepaald, al dan niet contractueel vastgelegd doel en de verdachte deze gelden tegen de afspraken in beheert of voor andere doeleinden heeft aangewend, dan wel indien teruggave van die gelden door de verdachte onmogelijk is gemaakt of aanmerkelijk is bemoeilijkt. De rechtbank zal aan de hand van deze maatstaf in die zaken waarin deze bewijsvraag speelt, beoordelen of sprake is van verduistering.
Uit hoofde van zijn beroep
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij als financieel adviseur of als tussenpersoon overeenkomsten vast legde tussen of namens een klant en een verzekeringsmaatschappij of een financieringsmaatschappij. Gelet daarop en gelet op de overige bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat sprake was van het uitoefenen van een beroep als bedoeld in artikel 322 Sr.
Pleegperiode
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat bij een aantal van de tenlastegelegde feiten de einddatum van de pleegperiode de datum van het faillissement moet zijn, te weten 17 maart 2011, en niet de datum van aanhouding van verdachte, in casu 5 februari 2013. De rechtbank zal in de bewezenverklaring van die feiten 17 maart 2011 nemen als einddatum van de pleegperioden.
Beoordeling feiten
T.a.v. Parketnummer 930000-14
Feit 1 (opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift)
Verdachte heeft ontkend iets met de gestelde valsheden te maken te hebben. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de voor dit feit opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de in de tenlastelegging genoemde arbeidsovereenkomst vals is en dat verdachte deze opzettelijk heeft gebruikt door dit stuk aan aangever 1 te doen toekomen ten behoeve van de loonadministratie van (het bedrijf van) mevrouw medeverdachte 1.
Feit 2 (verduistering door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft, meermalen gepleegd)
Verdachte heeft de primair ten laste gelegde verduistering erkend. Op grond van de voor dit feit opgenomen bewijsmiddelen wordt dit feit wettig en overtuigend bewezen verklaard.
Feit 3 (valsheid in geschrift, meermalen gepleegd)
Verdachte heeft ontkend dat de arbeidsovereenkomst tussen hem en mevrouw aangever 4 valselijk zou zijn opgemaakt, aangezien zij volgens de verklaring van verdachte wel degelijk voor hem heeft gewerkt. Het feit dat zij ook daadwerkelijk bij verdachte heeft gewerkt wordt door aangeefster stellig ontkend. Uit het dossier, meer in het bijzonder de verklaringen en stukken die betrekking hebben op vergelijkbare verwijten, blijkt echter afdoende dat verdachte meermalen is betrokken geweest bij het valselijk opmaken van arbeidsovereenkomsten en loonstroken, vermoedelijk om op basis daarvan leningen, kredieten en hypotheken af te sluiten. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangeefster geloofwaardig te achten is.
Feit 4 (verduistering door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft)
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van verduistering in dienstbetrekking en niet, zoals door de verdediging is gesteld, van het enkel niet nakomen van een civiele overeenkomst. De rechtbank overweegt daartoe dat op het moment dat het hier bedoelde geldbedrag aan verdachte werd overgemaakt, in november 2009, hij wist dat teruggave van dat geld onmogelijk was, nu hij al een groot aantal terug te betalen leningen was aangegaan, hij nog altijd geen (andere) inkomsten genoot en er geen enkel reëel zicht bestond op inkomsten in de voorzienbare toekomst van een zodanige omvang dat hij aan al zijn tot dan toe aangegane verplichtingen zou kunnen voldoen. Aldus heeft hij zich het door aangever overgemaakte geldbedrag wederrechtelijk toegeëigend.
Feit 5 (oplichting)
Verdachte heeft de misleiding van aangeefster met de geknipte en geplakte folder van "SNS Maxisparen" erkend. Op grond van deze bekennende verklaring, de aangifte en de betreffende folder is de rechtbank van oordeel dat verdachte aangeefster heeft opgelicht door zich te presenteren als een bonafide financieel dienstverlener en hiermee een valse hoedanigheid aan te nemen. Door de vervalste folder middels knippen en plakken van een SNS- logo te voorzien en hiermee voor te wenden dat hij gerechtigd was een niet-bestaande spaarvorm van de SNS-bank aan te bieden en aan te geven dat aangeefster het bedrag op elk gewenst moment kon opeisen, hetgeen naar verdachte toen al wist, niet mogelijk was heeft verdachte een listige kunstgreep aangewend en is tevens sprake van een samenweefsel van verdichtsels. De primair tenlastegelegde oplichting wordt op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen verklaard.
Feit 6 (medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd)
De rechtbank is van oordeel dat het primair tenlastegelegde medeplegen van valsheid in geschrift op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, mede gelet op de bij feit 3 gegeven overwegingen.
Feit 7 (verduistering door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft, meermalen gepleegd)
Ook in dit geval is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van verduistering in dienstbetrekking en niet, zoals door de verdediging is gesteld, van het enkel niet nakomen van een civiele overeenkomst. De rechtbank overweegt daartoe dat in de periode dat de geldbedragen aan verdachte werden overgemaakt, in januari en februari 2010, hij wist dat teruggave van dat geld onmogelijk was, nu hij al een groot aantal terug te betalen leningen was aangegaan, hij nog altijd geen (andere) inkomsten genoot en er geen enkel reëel zicht bestond op inkomsten in de voorzienbare toekomst van een zodanige omvang dat hij aan al zijn tot dan toe aangegane verplichtingen zou kunnen voldoen. Aldus heeft hij zich het door aangeefster overgemaakte geldbedrag wederrechtelijk toegeëigend.
Feit 8 (verduistering door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft)
Op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, de aangifte en de onderliggende schriftelijke stukken wordt de tenlastegelegde verduistering in dienstbetrekking wettig en overtuigend bewezen verklaard.
Feit 9, onder A (verduistering)
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om te kunnen vaststellen dat verdachte het geld zich opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de stukken, in het bijzonder de afgesloten leningsovereenkomst, niet blijkt dat het geld aan verdachte is geleend met een bepaald, vastomlijnd doel, terwijl, gezien het moment waarop het geld aan verdachte is overgemaakt, evenmin gesteld kan worden dat verdachte op dat moment wist dat terugbetaling onmogelijk zou zijn. Derhalve wordt verdachte van het onder feit 9 onder A tenlastegelegde vrijgesproken.
Feit 9, onder B primair (valsheid in geschrift, meermalen gepleegd)
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte de aangevers een rekening heeft laten openen bij de ASN-bank, dat hij als enige de toegang had tot en de beschikking had over de gelden op deze rekening, dat hij beschikte over de ID-bewijzen van de aangevers en dat hij een valse arbeidsovereenkomst heeft opgemaakt op naam van aangever 11, kennelijk met het doel om voldoende kredietwaardigheid te kunnen aantonen bij de kredietverlener. Op grond van deze bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, staat naar het oordeel van de rechtbank buiten redelijke twijfel vast dat het verdachte is geweest die het in de tenlastelegging bedoelde doorlopende krediet van €50.000 heeft afgesloten bij bedrijf 6, met behulp van door hem vervalste handtekeningen, en dit bedrag vervolgens heeft laten overmaken op de door hem beheerde rekening bij de ASN-bank. De rechtbank zal derhalve het onder B primair tenlastegelegde bewezen verklaren.
Feit 10 (verduistering door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft)
Op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, de aangifte en de onderliggende schriftelijke stukken wordt de tenlastegelegde verduistering in dienstbetrekking wettig en overtuigend bewezen verklaard, zij het tot een bedrag van €15.000, zijnde het bedrag dat tot heden niet door verdachte is terugbetaald.
Feit 11 (verduistering door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft)
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat een bedrag van €12.000 is gestort op de rekening van verdachte, terwijl uit de brief van bedrijf 14 (van 27 november 2009) blijkt dat het de bedoeling van aangever was om daarmee een extra aflossing op de hypotheek te doen. Hoewel verdachte zelf niet heeft kunnen aangeven waar het geld door hem voor is gebruikt, staat in ieder geval vast dat het niet is gebruikt voor het doel waarvoor het door aangever aan verdachte was uitgeleend, zodat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het geld zich opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend. Daarmee kan verduistering in dienstbetrekking wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Feit 12, onder A (valsheid in geschrift, meermalen gepleegd)
Verdachte heeft gesteld dat aangever het krediet van €17.000 zelf heeft aangevraagd en dat hij daar geen valselijke opgemaakte aanvraag voor heeft opgesteld. Aangever heeft daar tegenover verklaard dat hij niets van dat krediet afwist en ook niet kon weten, omdat dit direct is gestort op een rekening waarvan hij het beheer had overgedragen aan verdachte. Aangever heeft tevens verklaard dat de handtekening op de aanvraag zelfs niet leek op die van hem. Op grond van de bewijsmiddelen voor dit feit, maar ook de overeenkomstige werkwijze van verdachte in meerdere strafbare feiten uit dit onderzoek, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het verdachte is geweest die de kredietaanvraag heeft gedaan en daartoe die aanvraag van een valse handtekening heeft voorzien.
Feit 12, onder B (van het plegen van witwassen een gewoonte maken)
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat aangever 15 een rekening op zijn naam heeft geopend voor verdachte en vervolgens het beheer daarvan volledig uit handen heeft gegeven aan verdachte. Dat heeft verdachte ter zitting ook bevestigd en blijkt verder uit het feit dat door de curator de bankpassen van deze rekening bij verdachte zijn aangetroffen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat deze rekening vrijwel uitsluitend gevoed werd met geldbedragen die naar het oordeel van de rechtbank uit (eigen) misdrijf afkomstig waren, nu het in alle gevallen gaat om geld dat is verkregen door middel van gedragingen die als strafbare feiten zijn aangemerkt. Verdachte heeft vervolgens handelingen verricht om de criminele herkomst van het geld te verhullen. De tenlastegelegde doorstortingen zijn immers gedaan naar rekeningen waar verdachte ook of als enige toegang toe had, dan wel van een zodanige omschrijving voorzien dat de suggestie werd gewekt dat het geld voor een derde bestemd was, terwijl verdachte daar in werkelijkheid over kon blijven beschikken. Derhalve is sprake geweest van witwassen. Gelet op de schaal en frequentie waarmee dit is gebeurd kan bewezen worden dat verdachte hier een gewoonte van heeft gemaakt.
Feit 13 (verduistering door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft, meermalen gepleegd)
Op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting en de overige bewijsmiddelen wordt de tenlastegelegde verduistering in dienstbetrekking wettig en overtuigend bewezen verklaard.
Feit 14 (verduistering door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft)
Op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting en de overige bewijsmiddelen wordt de tenlastegelegde verduistering in dienstbetrekking wettig en overtuigend bewezen verklaard.
T.a.v. parketnummer 19/810058-11
Feit 1 (verduistering, door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft, meermalen gepleegd)
Verdachte heeft gesteld dat aangeefsters op de hoogte waren van alle stortingen en leningen en dat daarom geen sprake kan zijn van verduistering. De raadsman heeft op grond hiervan vrijspraak bepleit. Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat buiten redelijke twijfel vaststaat dat verdachte het geld gebruikt heeft voor andere doeleinden dan waarvoor dat aan hem was gegeven, nog daargelaten de vraag of de aangevers gezien hun beperkte verstandelijke vermogens in dit verband wel een afgewogen beslissing hebben kunnen nemen. Aldus heeft verdachte het geld zich opzettelijk wederrechtelijk toegeëigend. Ten aanzien van de bedragen die in de tenlastelegging onder het tweede gedachtestreepje staan vermeld heeft verdachte dat overigens ook ronduit toegegeven. Op grond van de bewijsmiddelen wordt de primair tenlastegelegde verduistering in dienstbetrekking wettig en overtuigend bewezen verklaard.
Feit 2 (oplichting, meermalen gepleegd)
Op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting en de overige bewijsmiddelen wordt de primair tenlastegelegde oplichting wettig en overtuigend bewezen verklaard.
Feit 3 (oplichting, meermalen gepleegd)
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte aan de familie aangever 21 heeft voorgespiegeld dat hij geld van hen wilde lenen om een klantenbestand (in de verklaringen wel aangeduid als de “bedrijf 15 portefeuille”) te kunnen overnemen voor een bedrag van €40.000. Verdachte heeft echter op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat hem daadwerkelijk een dergelijk klantenbestand is aangeboden, noch dat hij het van de aangevers verkregen geld daaraan heeft besteed. De verklaring die verdachte in dit verband ter terechtzitting heeft afgelegd, namelijk dat hij op een parkeerplaats een contant bedrag van €30.000 heeft betaald aan een derde, wiens naam verdachte niet heeft willen of kunnen noemen, acht de rechtbank dermate ongeloofwaardig dat daaraan geen enkele waarde kan worden gehecht. Ook voor het overige blijkt op geen enkele wijze uit het dossier dat verdachte dit klantenbestand ooit heeft verkregen. Terzijde wijst de rechtbank er op dat uit de verklaring van de getuige 1, accountmanager bij bedrijf 15, kan worden afgeleid dat het zeer onwaarschijnlijk is dat voor een klantenbestand een dergelijk bedrag zou moeten worden betaald. Verder acht de rechtbank van belang dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat een aanzienlijk deel van de in verband hiermee door aangevers geleende geldbedragen zijn gebruikt voor andere zakelijke en privé-uitgaven. Door zich in strijd met de waarheid te presenteren als een bonafide financieel dienstverlener en het werkelijke doel van het geleende geld te verzwijgen voor aangevers is de rechtbank van oordeel dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een samenweefsel van verdichtsels en een valse hoedanigheid. Ten aanzien van de €40.000 en €24.621,08 is de rechtbank dan ook van oordeel dat de tenlastegelegde oplichting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Van de in de tenlastelegging opgenomen €6.000 is vast komen te staan dat deze door verdachte aan aangevers is gevraagd om de huur te kunnen voldoen van zijn bedrijfspand. Nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat dit bedrag door aangevers op de rekening van de eigenaar van het pand is gestort, kan ten aanzien van dit bedrag de oplichting niet worden bewezen en zal verdachte worden vrijgesproken.
Van de in de tenlastelegging opgenomen €26.515 is tussen aangevers en verdachte afgesproken dat de lening van dit geld ziet op het 'doen van een investering in het bedrijf van verdachte'. De opsteller van de tenlastelegging heeft echter kennelijk het oog gehad op de hierboven genoemde oplichting ten aanzien van de aankoop van een klantenbestand. Het bedrag van €26.515 is echter een jaar later door verdachte van aangevers geleend en bovendien blijkt uit de aangifte en de verklaring van verdachte ten aanzien van dit bedrag niet van oplichting. Verdachte zal ook ten aanzien van dit bedrag partieel worden vrijgesproken.
Feit 4 (oplichting en verduistering)
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat het krediet van €38.000 op naam van aangeefster is aangevraagd op grond van een daartoe valselijk opgemaakt arbeidscontract en loonstroken. Aangeefster heeft verklaard nooit bij bedrijf 12 te hebben gewerkt en dat het haar handtekening niet is onder de aanvraag en de medeverdachte 3 heeft verklaard dat deze documenten op verzoek van verdachte zijn opgemaakt.
De onder A tenlastegelegde oplichting wordt derhalve wettig en overtuigend bewezen verklaard.
De rechtbank acht verder op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de kredietaanvraag door verdachte op naam van aangeefster is gedaan zonder haar medeweten en dat hij haar onder valse voorwendselen – namelijk door uit hoofde van zijn beroep als haar financieel dienstverlener haar voor te houden dat er een onterechte boeking op haar rekening had plaatsgevonden – ertoe heeft bewogen om het door de kredietverlener verstrekte geld naar hem over te boeken.
Op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter zitting en de aangifte wordt de onder C tenlastegelegde verduistering in dienstbetrekking wettig en overtuigend bewezen verklaard.
Feit 5 (bedrieglijke bankbreuk)
Op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter zitting en de overige bewijsmiddelen wordt de tenlastegelegde bedrieglijke bankbreuk wettig en overtuigend bewezen verklaard.
Bewezenverklaring
T.a.v. parketnummer 930000-14:
1. opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift
2. primair verduistering door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft, meermalen gepleegd
3. valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
4. verduistering door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft
5. primair oplichting
6. primair medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
7. verduistering door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft, meermalen gepleegd
8. verduistering door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft
9B. primair valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
10. verduistering door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft
11. verduistering door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft
12A. valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
12B. van het plegen van witwassen een gewoonte maken
13. verduistering door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft, meermalen gepleegd
14. verduistering door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft
T.a.v. parketnummer 19/810058-11:
1. primair verduistering, door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft, meermalen gepleegd
2. primair oplichting, meermalen gepleegd
3. primair oplichting, meermalen gepleegd
4A. oplichting
4B. oplichting
4C. verduistering, door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft
5A. bedrieglijke bankbreuk
5B. bedrieglijke bankbreuk
Strafoplegging
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 jaar en een beroepsverbod voor 5 jaar.
Lees hier de volledige uitspraak.