Twaalf maanden gevangenisstraf voor witwassen geldbedrag in 2006 voor 'aankoop machines in Libanon t.b.v. Liberia'

Gerechtshof Amsterdam 2 maart 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:786 Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 05 februari 2006, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 432.135 Engelse en/of Schotse Ponden, althans enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een geldbedrag van 432.135 Engelse en/of Schotse Ponden, althans enig geldbedrag, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

Door de raadsvrouw is betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Niet kan worden bewezen dat het onder de verdachte aangetroffen geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is; er is geen rechtstreeks verband met een bepaald misdrijf vast te stellen. Voorts is de juistheid van de verklaring van getuige, volgens wie het geld de opbrengst is van een in Groot-Brittannië verkochte partij cocaïne, op geen enkele wijze te verifiëren. Bovendien lijkt deze getuige een motief te hebben voor het afleggen van een belastende verklaring.

Verder kan niet worden bewezen dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Op 5 februari 2006 is op Schiphol naar aanleiding van een binnengekomen tip de bagage van de verdachte gecontroleerd. Daarbij zijn in twee koffers 16 pakketten aangetroffen met daarin een geldbedrag van in totaal 432.135 Engelse en Schotse ponden, in biljetten van verschillende coupures. De koffers waren geseald en ingecheckt voor de vlucht naar Beiroet in Libanon.

Op grond van voormelde feiten en omstandigheden was het vermoeden dat de verdachte zich schuldig maakte aan witwassen gerechtvaardigd, maar niet kon worden vastgesteld uit welk specifiek misdrijf het geld afkomstig was. Bij die stand van zaken kon van de verdachte worden gevergd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring zou geven omtrent de herkomst van het geld.

De verdachte heeft in dit verband het volgende aangevoerd. Op 3 maart 2006 is de verdachte op verzoek van een Liberiaanse “diplomaat”, getuige 2 geheten - later als getuige 2 bekend geworden -, vanuit Beiroet naar Nederland gevlogen om geld van deze getuige 2 naar Beiroet te vervoeren voor een Liberiaanse gouverneur. De verdachte heeft van getuige 2 twee koffers gekregen met daarin het geld, volgens getuige 2 500.000 Britse ponden, in enveloppen. De verdachte heeft zijn eigen koffer achtergelaten. De verdachte heeft zelf het geld niet geteld omdat de koffers al gesloten waren. In Libanon moest hij het geld aan een (andere) Liberiaanse diplomaat geven en deze zou het geld aan voornoemde gouverneur overhandigen. getuige 2 zou het ticket van de verdachte betalen en mogelijk zou de verdachte als beloning nog USD 2.000 of 3.000 krijgen.

Over de persoon van getuige 2 heeft de verdachte verklaard dat hij hem eerder één keer had ontmoet, in Beiroet, dat hij diens adres niet had, maar dacht dat hij in Duitsland of Nederland woonde.

Hoewel van de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld bepaald niet kan worden gezegd dat deze concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk was te noemen, is in hoger beroep het nodige onderzoek naar de aannemelijkheid daarvan geëntameerd (zie o.a. de processen-verbaal van de raadsheer-commissaris van 14 mei 2013 en 19 maart 2015), mede naar aanleiding van de ter terechtzitting in eerste aanleg van 6 september 2007 afgelegde verklaring van getuige 2, die onder meer het volgende inhoudt:

Ik ben business consultant voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Liberia.

Ik heb de heer verdachte ingeschakeld om van Nederland naar Beiroet te vliegen; hij was de koerier. Ik was met hem bevriend sinds een klein jaar. Ik heb hem in Nederland ingelicht wat hij moest doen en zeggen. Ik heb gezegd dat hij het geld naar een bank moest brengen. Het moest gewisseld worden in US-dollars. Het was de bedoeling dat verdachte het geld aan de manager van mijn bank zou geven. Hij wist welke manager het was. De bankmanager zou hem op het vliegveld van Beiroet opwachten.

Met het geld was ik van plan machines te kopen op een veiling. Het geld was afkomstig van de ‘government’ van Liberia. U houdt mij voor dat verdachte heeft verklaard dat het geld bestemd was voor de gouverneur van Liberia. Dat klopt niet. Ik heb tegen verdachte gezegd dat het geld bestemd was voor de ‘government’ van Liberia. Het geld was bestemd voor de aankoop van landbouwmachines in Libanon en Dubai voor de regering van Liberia.

De rechtbank heeft haar oordeel dat het onder de verdachte aangetroffen geld afkomstig was van enig misdrijf mede doen steunen op de verklaringen die getuige zou hebben afgelegd (in het onderzoek Mijnenjager) over de verkoop van een grote partij cocaïne door getuige 2 in Engeland en de ontdekking van de opbrengst daarvan op Schiphol bij de in Beiroet woonachtige verdachte (hof: de verdachte). getuige kon niet worden getraceerd en kon dus niet als getuige worden gehoord. Wel heeft de raadsvrouw van de verdachte inzage gehad in het dossier Mijnenjager, hetgeen heeft geresulteerd in de voeging in het onderhavige dossier van processen-verbaal van door getuige afgelegde verklaringen, zoals samengevat door de politie. Nu evenwel de processen-verbaal van de desbetreffende verhoren zelf niet beschikbaar zijn en de context waarin de verklaringen zijn afgelegd, onduidelijk is, is controle van de betrouwbaarheid daarvan niet mogelijk, zodat dit naar het oordeel van het hof niet tegen de verdachte kan worden gebruikt. Hetzelfde geldt voor de zich eerder al in het dossier bevindende, in een “start proces-verbaal” samengevatte, bevindingen van de grootschalige handel in, en smokkel van, verdovende middelen waarvan onder anderen getuige 2 werd verdacht.

Het voorgaande staat evenwel niet in de weg aan de vaststelling dat het onderhavige geldbedrag van misdrijf afkomstig is, waarbij het hof het volgende in aanmerking neemt.

De verklaringen van de verdachte en getuige 2 komen niet overeen voor wat betreft de duur van hun “vriendschap”, de persoon/instantie voor wie het geld bestemd was en de persoon aan wie het geld in Libanon moest worden afgeleverd. Ook is onopgehelderd gebleven waarom het nodig was de verdachte (vanuit Beiroet) naar Amsterdam te laten vliegen om hem als koerier te laten optreden. De verklaring van getuige 2 vindt voorts geen bevestiging in een telefoongesprek dat hij op 6 februari 2006 voerde met de verdachte over de onderhavige zaak, waarin de verdachte onder meer opmerkte “ik heb hun verteld dat deze (papieren) voor de Liberiaanse ‘gouverner’ zijn”, waarop getuige 2 antwoordde “bravo, bravo, bravo” en voorts door beiden in enigszins versluierd taalgebruik wordt gesproken. Voorts is noch door de verdachte noch door getuige 2 verklaard door wie het geld aan laatstgenoemde zou zijn overhandigd. In een door de voormalige raadsman van de verdachte namens getuige 2 ingediend verzoek om teruggave van het geld wordt weliswaar medegedeeld dat het geld op de Liberiaanse ambassade te Lagos (Nigeria) aan getuige 2 is overhandigd door een naam, die als vice-consul aan die ambassade verbonden zou zijn, maar enige onderbouwing daarvoor ontbreekt, daargelaten een officieel ogende brief van getuige 2 zelf en een overzicht (op hetzelfde officieel ogende briefpapier) van de inbeslaggenomen coupures, aan welke documenten, zonder nadere onderbouwing, door het hof geen relevante betekenis wordt toegekend. Voorts roept genoemde mededeling de vraag op waarom geld dat bestemd is voor de aankoop van materieel voor Liberia in ontvangst moet worden genomen in Nigeria en vervolgens via Amsterdam naar Libanon moet worden overgebracht. En meer in het algemeen is onduidelijk gebleven waarom voor het overbrengen van het geld geen bancaire route is gebruikt.

Door de verdediging is ter zitting in hoger beroep van 19 april 2012 verzocht dhr. getuige 3 als getuige te horen, die ter zitting was verschenen. De stelling dat deze consul werkzaam was bij de Liberiaanse ambassade in Bonn is door de verdediging op geen enkele wijze onderbouwd, reden waarom het hof ervoor heeft geopteerd inlichtingen te doen inwinnen door de raadsheer-commissaris bij de Liberiaanse autoriteiten door tussenkomst van de Liberiaanse ambassade in Brussel. Van voornoemde getuige 3 bevindt zich wel een brief van 7 september 2007 aan de voormalige raadsman van de verdachte in het dossier, alsmede twee bijgevoegde “notes verbale” maar de authenticiteit daarvan valt niet na te gaan.

Bij gebrek aan medewerking van de Liberiaanse autoriteiten heeft het aan de raadsheer-commissaris opgedragen onderzoek geen resultaten opgeleverd. Wel heeft de raadsheer-commissaris nog pogingen ondernomen een zekere getuige 4 als getuige te doen horen, maar ook die pogingen waren tevergeefs. Deze als “senator” aangeduide getuige 4 heeft op 14 maart 2006 een telefoongesprek gevoerd met getuige 2, waarin blijkens de weergave van dat gesprek in het dossier gesproken werd over het rechtzetten/corrigeren van informatie, over een vervalst document en een stempel dat getuige 2 bij zich had. Mede tegen deze achtergrond kan de zich in het dossier bevindende brief van 6 juli 2006 van deze getuige 4 die zich presenteert als “Chairman Parliamentary Committee on Foreign Affairs” niet serieus worden genomen, nog daargelaten het feit dat ook de authenticiteit van deze brief niet kon worden vastgesteld.

Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat het niet anders kan dan dat het geld van misdrijf afkomstig was. Ook neemt het hof als vaststaand aan dat verdachtes (voorwaardelijk) opzet daarop was gericht. Het hof baseert dit oordeel op de omstandigheid dat de verdachte een grote hoeveelheid cash geld heeft aangenomen om te vervoeren van Amsterdam naar Libanon voor iemand die hij pas één keer eerder had gezien, zonder dat hij kennelijk heeft doorgevraagd naar de herkomst van het geld of zich anderszins van enige nadere informatie heeft voorzien. De verdachte heeft aldus welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het om crimineel geld ging.

Bewezenverklaring

  • Witwassen

Strafoplegging

Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^