Slagende bewijsklacht verbergen en verhullen (art. 420bis lid 1 aanhef en onder a Sr) & Slagende kwalificatieklacht verwerven en voorhanden hebben (art. 420bis lid 1 aanhef en onder b Sr)

Hoge Raad 27 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3168 Het Gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 25 oktober 2013 de verdachte ter zake van feit 1 en 4 medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd, feit 2 medeplegen van witwassen en feit 3 door giften en/of het verschaffen van gelegenheid en middelen en inlichtingen opzettelijk uitlokken van witwassen, meermalen gepleegd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.

Het Hof heeft met betrekking tot het onder 1 en 4 bewezenverklaarde onder meer het volgende overwogen:

"Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader(s) gebruik hebben gemaakt van de in de tenlastelegging genoemde oplichtingsmiddelen. Die middelen waren geëigend om de slachtoffers te bedriegen. Door de inwerking van die middelen zijn de slachtoffers ook daadwerkelijk gebracht tot afgifte van geldbedragen. Derhalve kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting."

Met betrekking tot het onder 3 bewezenverklaarde heeft het Hof onder meer overwogen:

"Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de verdachte zich ten tijde van de onder 3 ten laste gelegde periode bezig hield met zogenaamde 419-fraude."

Het Hof heeft het bewezenverklaarde onder 1 en 4 gekwalificeerd als "medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd", het bewezenverklaarde onder 2 als "medeplegen van witwassen" en het bewezenverklaarde onder 3 als "(...) uitlokken van witwassen, meermalen gepleegd".

Middel

Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat het onder 2 bewezenverklaarde "witwassen" oplevert.

Beoordeling Hoge Raad

Uit de door het Hof voor de bewezenverklaring gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat een geldbedrag van $ 3.500,- door de medeverdachte betrokkene 13 van betrokkene 10 en betrokkene 11 in ontvangst is genomen en vervolgens aan de verdachte is overhandigd. Het Hof heeft, mede gelet op zijn overwegingen, kennelijk geoordeeld dat dit geldbedrag afkomstig is uit door de verdachte (mede)gepleegde oplichting althans uit een (met de bewezenverklaarde feiten 1 en 4 vergelijkbaar) misdrijf dat de verdachte zelf heeft begaan en tevens dat dit geldbedrag onmiddellijk daaruit afkomstig is. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat het bewezenverklaarde witwassen plaatsvond door zowel het verbergen of verhullen van de werkelijke aard, de herkomst en de verplaatsing van het geldbedrag (als bedoeld in art. 420bis, eerste lid aanhef en onder a, Sr) als het verwerven en voorhanden hebben van het geldbedrag (als bedoeld in art. 420bis, eerste lid aanhef en onder b, Sr).

Nu uit de gebezigde bewijsvoering niet méér kan worden afgeleid dan dat de verdachte voornoemd geldbedrag in ontvangst heeft genomen, is de bewezenverklaring wat betreft het verbergen en/of verhullen van de werkelijke aard, herkomst en verplaatsing van het geldbedrag, mede gelet op de wetgeschiedenis van art. 420bis, eerste lid aanhef en onder a, Sr, zoals weergegeven in HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3687, niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Dat het geldbedrag aanvankelijk door de medeverdachte betrokkene 13 in ontvangst is genomen en daarna aan de verdachte is overhandigd, brengt immers niet mee dat de verdachte de werkelijke aard, herkomst en verplaatsing ervan heeft verborgen en/of verhuld.

Wat betreft het bewezenverklaarde "verwerven en voorhanden hebben" als bedoeld in art. 420bis, eerste lid aanhef en onder b, Sr geldt blijkens recente rechtspraak van de Hoge Raad, kort gezegd, het volgende. Wanneer het gaat om het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moet uit 's Hofs motivering kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat. (Vgl. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302)

In aanmerking genomen 's Hofs kennelijke oordeel dat het geldbedrag van $ 3.500,- onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte (mede)gepleegd misdrijf, is 's Hofs oordeel dat het verwerven en voorhanden hebben van dat geldbedrag "witwassen" oplevert, ontoereikend gemotiveerd aangezien uit de bestreden uitspraak niet kan worden afgeleid dat sprake is van meer dan het enkele voorhanden hebben van het geldbedrag doordat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst ervan.

Het middel slaagt.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^