Rechtbank past EHRM-uitspraak Vidgen toe en honoreert beroep op art. 6 EVRM

Rechtbank Utrecht 29 januari 2013, LJN BY9808 De raardsman heeft aangevoerd dat, ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde woninginbraken, verklaringen van de medeverdachten 1 en 2 van het bewijs dienen te worden uitgesloten.

Het bewijs dat verdachte bij de woninginbraken betrokken is geweest, zijn hoofdzakelijk gebaseerd op deze belastende verklaringen. De verdediging heeft getracht de medeverdachten hierover te ondervragen, maar beide verdachten hebben te kennen gegeven zich op hun verschoningrecht te beroepen en geen vragen te willen beantwoorden. Hierdoor heeft de verdediging niet de gelegenheid gehad deze getuigen effectief te ondervragen. Daarnaast is de verdediging op geen enkel wijze gecompenseerd voor dit nadeel.

Onder verwijzing naar onder meer de uitspraak van het EHRM in de zaak Vidgen tegen Nederland, stelt de raadsman zich op het standpunt dat onder deze omstandigheden de verklaringen van medeverdachten 1 en 2 dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Omdat er geen verder bewijs van betrokkenheid van verdachte bij deze inbraken overblijft, zal vrijspraak moeten volgen, aldus de raadsman.

Oordeel rechtbank

De rechtbank overweegt als volgt: De verklaringen van medeverdachten, zoals afgelegd bij de politie, komen in het geheel niet overeen met de verklaringen van verdachte. De verdediging heeft beide genoemde medeverdachten daarom willen ondervragen. Bij het verhoor van deze medeverdachten bij de rechter-commissaris hebben zij zich beiden op hun verschoningsrecht beroepen en hebben zij geen vragen beantwoord.

De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van beide medeverdachten “decisive” zijn. Zonder die verklaringen is er geen bewijs.

Voldoende compenserende factoren?

De rechtbank heeft zich de vraag gesteld of er sprake is van voldoende compenserende factoren waardoor het proces als geheel eerlijk is als bedoeld in art. 6 EVRM. De enkele procedurele gelegenheid om de medeverdachten bij de rechter-commissaris te ondervragen acht de rechtbank in dit geval niet voldoende. Inhoudelijke compensatie in de zin van voldoende ondersteunend bewijs is er evenmin. Mogelijke andere aanwijzingen in het dossier, zoals de gestelde trendbreuk van woninginbraken na het arresteren van de vijf verdachten, de verhouding tussen de plaats van de woninginbraken en de woning van (mede)verdachte(n) of het aantreffen van gestolen ipods bij één van de mede-verdachten, zijn enerzijds te vaag en anderzijds onvoldoende onderzocht door de politie.

Nu de verklaringen van de medeverdachten flink van elkaar verschillen, er onvoldoende ander bewijs is en de verdediging hun betrouwbaarheid feitelijk niet heeft kunnen toetsen, kan de rechtbank de stelling van de officier van justitie dat de rechtbank de betrouwbaarheid van de getuigen in voldoende mate kan vaststellen, niet onderschrijven.

De rechtbank is van mening – gelet op de jurisprudentie van het EHRM – dat het ondervragingsrecht van de verdediging is geschonden nu de verdediging beide genoemde medeverdachten niet effectief heeft kunnen ondervragen en er onvoldoende compenserende factoren zijn waardoor het proces als geheel toch als eerlijk kan worden beschouwd en de verdediging een beroep heeft gedaan op die schending.

Conclusie: uitsluiting van bewijs

De rechtbank zal daarom de verklaringen van de medeverdachten zoals afgelegd bij de politie uitsluiten van het bewijs.

De rechtbank zal daarom verdachte van de als feiten 1,2 en 3 ten laste gelegde woninginbraken vrijspreken.

Samenhangende zaken

De rechtbank merkt ten overvloede op dat naar aanleiding van het onderhavige dossier naast verdachte nog aan vier andere verdachten (onder wie de medeverdachten die een bekennende verklaring bij de politie hebben afgelegd en zich bij de rechter-commissaris op hun verschoningsrecht hebben beroepen) feiten worden tenlastegelegd onder andere een of meer dezelfde en soortgelijke woninginbraken in een bepaalde periode zoals de aan verdachte ten laste gelegde feiten.

Van één van de bekennende verdachten is de eigen verklaring in samenhang met andere bewijsmiddelen op zich toereikend voor een bewezenverklaring. Van de andere deels bekennende medeverdachte is dit niet zo, maar hier heeft de verdediging geen beroep gedaan op schending van art. 6 EVRM en is de hem belastende verklaring van de medeverdachte niet van het bewijs uitgesloten. De drie overige – ontkennende – verdachten, onder wie verdachte, zullen grotendeels van de tegen hen geuite beschuldigingen worden vrijgesproken omdat de verklaringen van de bekennende verdachten wegens schending van art. 6 EVRM niet aan het bewijs kunnen bijdragen.

De rechtbank merkt overigens nog op dat zij deze uitkomst onbevredigend vindt.

 

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Zie ook

Print Friendly and PDF ^