Rb: Hoogte uurtarief advocaat toegestaan, slechts wanneer een uurtarief wordt toegepast dat qua hoogte zodanig afwijkt naar redelijkheid en billijkheid, kan dit leiden tot correctie

Rechtbank Noord-Holland 20 november 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:10111

Het verzoekschrift strekt tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van

  • € 2.760,31, wegens de kosten van een raadsman voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de strafzaak;

  • € 280,-, wegens de kosten van bijstand met betrekking tot het opstellen en indienen van het onderhavige verzoekschrift.

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot inwilliging van het verzoek, mits rekening wordt gehouden met een matiging van het uurtarief naar € 200,-.


Beoordeling

De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door het onherroepelijk worden van het vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 13 juni 2018, waarbij verzoeker van het hem tenlastegelegde is vrijgesproken.

Het door verzoeker ingediende verzoekschrift is tijdig ingediend.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoekschrift kan worden toegewezen met matiging van het uurtarief van de raadsman.

De rechtbank overweegt als volgt.

Verzoeker is vervolgd ter zake – kort gezegd – het exploiteren van een hennepplantage. De zaak is in eerste aanleg behandeld door de politierechter. Op 13 juni 2018 heeft de politierechter verzoeker vrijgesproken in de strafzaak en de ontnemingsvordering is afgewezen. Deze uitspraak is inmiddels onherroepelijk geworden. De declaratie ten behoeve van rechtsbijstand in de onderhavige zaak bedraagt € 2.760,31.

Op de voet van het bepaalde in artikel 591a jo artikel 90 van het Wetboek van Strafvordering kan de gewezen verdachte – indien de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – in beginsel aanspraak maken op vergoeding van de te zijnen laste gekomen kosten van een raadsman.

De rechtbank is bij het beoordelen van een verzoek tot het toekennen van een vergoeding uit 's Rijks kas op de voet van artikel 591a Sv ter zake van de kosten van rechtsbijstand niet gebonden aan de door de advocaat opgestelde declaratie, ook niet indien deze is voorzien van een gedetailleerde urenspecificatie. Een dergelijke declaratie is niet meer dan een uitgangspunt en de rechter heeft de ruimte daarvan af te wijken indien en voor zover daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn (vgl. Gerechtshof Arnhem 8 oktober 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BY0240). Die gronden van billijkheid kunnen bijvoorbeeld zijn gelegen in de mate waarin de verzoeker aan zichzelf te wijten heeft dat hij de desbetreffende kosten heeft gemaakt, maar ook kunnen zij zijn gelegen in de bovenmatigheid van de declaratie. Het moet in dat laatste geval wel gaan om bovenmatigheid die in meer of mindere mate in het oog springt. Is daarvan geen sprake, dan dient de rechter de omvang van de in rekening gebrachte kosten marginaal te toetsen (vgl. Gerechtshof Leeuwarden 3 februari 2010, ECLI:NL:GHLEE:2010:BL8539).

De rechtbank overweegt daarbij dat in het kader van een marginale toetsing van de omvang van de in rekening gebrachte kosten geen plaats is voor toepassing van een standaard uurtarief, ook niet van € 200,-. Slechts wanneer door een raadsman of raadsvrouw een uurtarief wordt toegepast dat qua hoogte zodanig afwijkt van wat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid aanvaardbaar is, kan dit leiden tot een correctie van dat uurtarief (vgl. ECLI:NL:GHLEE:2010:BN0357, NJFS 2010, 197).

Nu de met een gespecificeerde declaratie onderbouwde verzochte kosten niet als bovenmatig zijn aan te merken, is de rechtbank – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat het verzoek kan worden toegewezen.

Lees hier de volledige uitspraak.




Print Friendly and PDF ^