Rb: het argument dat het verzoekschrift ex art. 591a Sv louter een aanvulling is op het op de voet van art. 89 Sv ingediende verzoek, snijdt geen hout

Rechtbank Rotterdam 19 februari 2013, LJN BZ1727 Feiten

De verzoeker is van 5 september 2011 tot op 8 september 2011 op grond van een bevel tot inverzekeringstelling gedetineerd geweest op verdenking van valsheid in geschrifte.

Bij schriftelijke kennisgeving van 13 november 2011 heeft de officier van justitie de verzoeker bericht dat de strafzaak tegen hem is geseponeerd.

Bij de rechtbank is op 13 februari 2012 een verzoekschrift ex art. 89 Sv ingekomen en op 3 mei 2012 een verzoekschrift ex art. 591a Sv.

Ontvankelijkheid verzoek ex art. 89 Sv

In een geval als het onderhavige waarin een zaak is geëindigd door een (onvoorwaardelijk) sepot, brengt redelijke wetstoepassing mee dat de in art. 89 Sv gestelde termijn eerst een aanvang neemt vanaf de dag waarop mag worden aangenomen dat een gewezen verdachte op de hoogte is geraakt van de sepotbeslissing (Hof Amsterdam 25 maart 2009, LJN BI0920).

Er is geen reden om aan te nemen dat de verzoeker eerder kennis heeft genomen van het sepot dan op 15 november 2011. Op die dag is de in art. 89 Sv bedoelde termijn in dit geval dan ook aangevangen. Deze eindigde op 13 februari 2012 (artt. 130 en 136, eerste lid, Sv).

Uit het door de advocaat aan de rechtbank overgelegde fax-verzendrapport blijkt dat het verzoekschrift op 13 februari 2012 te 18.36 uur naar de griffie van deze rechtbank is verstuurd. Het verzoekschrift geldt als tijdig ingediend nu het op de laatste dag van de in art. 89 Sv gestelde termijn, weliswaar na sluitingstijd van de griffie, maar vóór 24.00 uur is ingekomen (HR 23 mei 2000, LJN AA5880).

De verzoeker is derhalve ontvankelijk in het op de voet van art. 89 Sv ingediende verzoek.

Ontvankelijkheid verzoek ex art. 591a Sv

Ingevolge art. 591a jo 591, tweede lid, Sv dient een verzoek als bedoeld in art. 591a Sv te worden ingediend binnen drie maanden na het eindigen van de zaak.

Op 3 mei 2012 is bij de griffie van deze rechtbank een fax ingekomen, houdende het verzoek om toekenning van de forfaitaire vergoeding voor het opstellen, indienen en eventueel behandelen van het op de voet van artikel 89 Sv ingediende verzoekschrift.

De advocaat van de verzoeker heeft aangevoerd dat het hier geen nieuw verzoek betreft, maar louter een aanvulling is op het op de voet van art. 89 Sv ingediende verzoek, aangezien slechts wordt verzocht om de forfaitaire vergoeding voor het indienen van dat verzoek en niet om de kosten van rechtsbijstand in de tegen de verzoeker geëntameerde strafzaak. Gelet daarop is de advocaat van de verzoeker van mening dat ook dit verzoek tijdig is ingediend.

Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit standpunt geen hout snijdt. Art. 89 Sv biedt geen grondslag voor een verzoek tot toekenning van een vergoeding voor de kosten in verband met het opstellen, indienen en behandelen van een op de voet van dat artikel ingediend verzoek. Een dergelijk verzoek kan enkel worden gegrond op art. 591a Sv, hetgeen - mede gelet op de verschillen die tussen beide bepalingen bestaan, onder meer voor wat betreft de aan de respectieve verzoeken te stellen eisen - meebrengt dat het op 3 mei 2012 gedane verzoek als een zelfstandig verzoek moet worden beschouwd. Dat in de praktijk geregeld op art. 89 Sv en 591a Sv gestoelde verzoeken in één verzoekschrift worden vervat, doet daaraan niet af. Nu het in de fax van 3 mei 2012 genoemde verzoek ruim vijf maanden na het eindigen van de zaak - en derhalve niet tijdig - bij de griffie van deze rechtbank is ingediend, zal de verzoeker daarin niet-ontvankelijk worden verklaard.

 

 

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^