Profijtontneming, ontnemingsvordering, 36a Sr, BV, afgescheiden vermogen, enig aandeelhouder
/
Verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van in de uitoefening van een bedrijf opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door hennepstekjes te verkopen.
Het middel klaagt over de verwerping van een verweer door het Hof dat betrekking had op de berekening van het aan de veroordeelde toe te rekenen bedrag van het wederrechtelijke verkregen voordeel.
De Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel van het Hof geen stand kan houden. “Voor zover het Hof ervan is uitgegaan dat het vermogen van een rechtspersoon steeds te vereenzelvigen valt met het vermogen van haar bestuurder/enig aandeelhouder, getuigt het van een onjuiste rechstopvatting. Voor zover het Hof heeft onderkend dat de rechtspersoon een eigen, afgescheiden vermogen heeft doch aannemelijk heeft geacht dat de veroordeelde desalniettemin zonder meer en tot het volledig bedrag kan beschikken over het geld dat als resultaat van de bedrijfsvoering in het vermogen van de rechtspersoon is gevloeid, is dat oordeel zonder nadere motivering niet begrijpelijk.”
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak en wijst de zaak terug naar het Hof.
Advocaat-Generaal Silvis
“Indien een wederrechtelijk verkregen voordeel terechtkomt in het vermogen van een onderneming, gedreven in een rechtsvorm waaraan de wet een zelfstandige rechtspersoonlijkheid toekent, zal de rechter aan de hand van de bijzondere omstandigheden van het geval moeten bepalen of het vermogen van die rechtspersoon zozeer kan worden vereenzelvigd met het vermogen van de betrokkene, dat het voordeel kan worden geacht door de laatste te zijn genoten.”
Gebrekkige motivering Hof, het middel slaagt.