Overtreding Wet Luchtvaart: OM ontvankelijk want vervolging ingesteld naar aanleiding van (juiste soort) melding

Gerechtshof Amsterdam 15 maart 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1477

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit op de grond dat de strafrechtelijke vervolging van de verdachte in strijd is met de Aanwijzing opsporing en vervolging bij melding van voorvallen in de burgerluchtvaart, aangezien de verdachte een Aviation Safety Report heeft opgemaakt en dit heeft ingediend bij vliegclub Rotterdam.

Het hof overweegt als volgt.

Vooropgesteld wordt dat de Aanwijzing opsporing en vervolging bij melding van voorvallen in de burgerluchtvaart voorschrijft dat geen vervolging wordt ingesteld tegen natuurlijke personen met betrekking tot overtredingen die onopzettelijk of uit onachtzaamheid zijn begaan en waarvan het openbaar ministerie op de hoogte is, alleen maar omdat er krachtens artikel 7.1 van de Wet Luchtvaart verplicht melding is gedaan. De Inspectie Verkeer en Waterstaat fungeert als meldpunt.

Indien in strijd met de Aanwijzing wordt vervolgd kan dit onder meer ertoe leiden dat de rechter, in het licht van de beginselen van een goede procesorde en in het bijzonder wegens schending van het vertrouwensbeginsel, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaart.

Het hof stelt vast dat het onderzoek is ingesteld naar aanleiding van een veiligheidsmelding door havenmeester Weening van Lelystad Airport en niet naar aanleiding van een melding als bedoeld in artikel 7.1. van de Wet Luchtvaart. Anders dan de raadsman merkt het hof het door de verdachte opgemaakte Aviation Safety Report niet aan als een zodanige melding. Dat hij in de veronderstelling was dat volstond om de melding te doen bij de vliegclub Rotterdam maakt dit niet anders, nu van de verdachte kan worden verlangd dat hij zich ervan vergewiste dat hij zijn melding bij de juiste instantie deed. In zoverre heeft het openbaar ministerie niet gehandeld in strijd met de Aanwijzing. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en acht het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte alles heeft gedaan wat van een zorgvuldig handelend gezagvoerder van een luchtvaartuig mag worden verwacht en dat door toedoen van de verdachte geen gevaar is veroorzaakt, noch gevaar kon worden veroorzaakt.

Het hof overweegt als volgt.

Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 10 september 2017 op het ongecontroleerde vliegveld in Lelystad deelnam aan het luchtverkeer als gezagvoerder van een luchtvaartuig, te weten een Robin R2160 voorzien van het Nederlandse nationaliteits- en inschrijvingskenmerk kenmerk 1 (hierna: de Robin). De verdachte manoeuvreerde de Robin naar baan 23 van het vliegveld om op te stijgen en deel te kunnen nemen aan DONAC (Dutch National Aerobatics Championship). Op het moment dat de verdachte baan 23 opdraaide, bevond zich voor hem op die baan een ander luchtvaartuig, te weten een Fuji Fa-200-160 voorzien van het Nederlandse nationaliteits- en inschrijvingskenmerk kenmerk 2 (hierna: de Fuji). In de Fuji bevonden zich slachtoffer en zijn twee broers. De Fuji was even daarvoor geland en taxiede op baan 23 in de richting van exit N3. Vanwege werkzaamheden op het vliegveld werd deze exit, en niet de gebruikelijke uitgang, gebruikt. Exit N3 bevond zich na een kleine zijweg.

De verdachte taxiede op een afstand van 100 tot 200 meter achter de Fuji. In de buurt van exit N3 zag de verdachte dat de Fuji een beweging naar rechts maakte. De verdachte ging ervan uit dat de Fuji de baan verliet en zette de take-off in. Ter controle wierp de verdachte een blik op de motorinstrumenten en vervolgens gaf hij gas. De havenmeester zag dit en riep via de radio: “hold position”. Toen de verdachte opkeek zag hij dat de Fuji zich niet naar exit N3 had begeven, maar terug de baan was opgedraaid. Naar zijn inschatting was op dat moment de afstand tot de Fuji te gering en de snelheid van zijn vliegtuig te hoog om veilig te kunnen stoppen. Hij zette de take-off door en is op een afstand van minimaal vijf meter en maximaal vijftien meter van de Fuji opgestegen.

De verdachte heeft verklaard dat hij op de hoogte was van de werkzaamheden op het vliegveld, en dat hij wist dat zich voor exit N3 een kleine zijweg bevond.

Uit het voorgaande leidt het hof af dat de verdachte met een hoge snelheid en op een relatief korte afstand van de Fuji de take-off heeft ingezet, terwijl die Fuji de startbaan nog niet had verlaten. Dat de verdachte in de veronderstelling was dat de Fuji de startbaan afdraaide maakt niet dat de verdachte niet kan worden verweten dat hij heeft nagelaten zich ervan te vergewissen dat de startbaan vrij was voor take-off. De verdachte is vervolgens op zeer korte afstand van de Fuji opgestegen, hetgeen als gevaarlijk voor de inzittenden van de Fuji kan worden bestempeld en een reële mogelijkheid op schade opleverde.

Het hof verwerpt de verweren van de raadsman en acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat het hof niet toekomt aan de beoordeling van hetgeen na en/of (overtreding van Uitvoeringsverordening Nr 923/2012) is ten laste gelegd nu de advocaat-generaal heeft medegedeeld dat dit als subsidiair tenlastegelegd dient te worden beschouwd en de verdachte door deze uitleg van de tenlastelegging niet in zijn verdediging wordt geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu de materiële wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit ontbreekt. De verdachte heeft de veiligheid in de burgerluchtvaart immers juist gediend door de take off door te zetten en na het loskomen van de grond niet boven zijn voorganger te gaan vliegen, maar ernaast.

Het hof overweegt als volgt.

Het hof leidt uit het verweer van de raadsman af dat dit geen betrekking heeft op het vroegtijdig inzetten van de take-off, maar op de handelingen die de verdachte daarna verrichte. Reeds omdat de verdachte zich op nalatige wijze in de positie had gebracht waardoor hij zijns inziens de take-off moest doorzetten, treft het verweer geen doel. Ten overvloede overweegt het hof dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op korte afstand over de Fuji is gevlogen.

Het hof concludeert dat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Bewezenverklaring

  • Overtreding van het bepaalde in artikel 5.3 van de Wet Luchtvaart.

Strafoplegging

  • een geldboete van €300

Lees hier de volledige uitspraak.


Print Friendly and PDF ^