Oplegging schadevergoedingsmaatregel mogelijk bij schuldigverklaring zonder oplegging van straf

Hoge Raad 3 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3203

Bij het bestreden arrest is de verdachte veroordeeld ter zake van het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van enig goed dat geheel of ten dele aan een ander of anderen toebehoort, begaan op of omstreeks 19 mei 2011. Daarbij is, met aanhaling van art. 9a Sr, bepaald dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd, is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot het bedrag van € 2.970,90 te vermeerderen met de wettelijke rente en is, met aanhaling van art. 36f Sr, de schadevergoedingsmaatregel opgelegd ten behoeve van het slachtoffer tot het bedrag van € 2.970,90 te vermeerderen met de wettelijke rente.

Het bestreden arrest houdt het volgende in:

“Verklaart zoals hiervoor is overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. (…)

Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd. (…)

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van € 2.970,90 (tweeduizend negenhonderdzeventig euro en negentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 39 (negenendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting tér zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.”

Namens de verdachte is cassatie ingesteld en heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.

Middel

Het eerste middel klaagt dat het hof ten onrechte een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr aan de verdachte heeft opgelegd.

Beoordeling Hoge Raad

Het middel berust op de opvatting dat de tekst van art. 36f, eerste lid, Sr zoals deze bepaling luidt sinds 1 januari 2014, zich verzet tegen de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel indien de verdachte - zoals in dit geval - op de voet van art. 9a Sr wordt veroordeeld zonder oplegging van straf en voorts dat ingevolge art. 1, tweede lid, Sr deze voor de verdachte meest gunstige bepaling moet worden toegepast.

Ingevolge de tot 1 januari 2014 geldende tekst van art. 36f, eerste lid, Sr in verbinding met art. 36f, derde lid, Sr, kan de schadevergoedingsmaatregel ook worden opgelegd in geval een verdachte wordt veroordeeld zonder oplegging van straf.

Blijkens de wetsgeschiedenis strekt de "technische wijziging" tot uitbreiding van het toepassingsbereik van art. 36f Sr in het belang van het slachtoffer, zulks door oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ook mogelijk te maken indien de verdachte van alle rechtsvervolging wordt ontslagen wegens - kort gezegd - ontoerekeningsvatbaarheid. Daartoe zijn aan art. 36f, eerste lid, Sr toegevoegd de woorden "of aan wie bij rechterlijke uitspraak een maatregel of een last als bedoeld in artikel 37 wordt opgelegd".

De wetsgeschiedenis biedt geen enkel aanknopingspunt voor de opvatting die in het middel besloten ligt dat de wetswijziging tevens strekt tot beperking van het toepassingsbereik van art. 36f Sr tot die gevallen van veroordeling van de verdachte waarbij straf wordt opgelegd.

Gelet op het voorgaande moet worden aangenomen dat de wetgever bij de desbetreffende wetswijziging geenszins de bedoeling had voortaan het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel niet meer mogelijk te maken in het geval de verdachte op de voet van art. 9a Sr wordt veroordeeld zonder oplegging van straf, en dat de - in de wetsgeschiedenis ook niet nader toegelichte - invoeging in art. 36f, eerste lid, Sr na het woord "veroordeeld" van de woorden "tot een straf", op een kennelijke vergissing berust.

Art. 36f, eerste lid, Sr moet dus worden gelezen alsof de woorden "tot een straf" daarin niet voorkomen.

Het middel, dat uitgaat van een andere opvatting, faalt.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^