Openbaarheid onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep

Hoge Raad 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1322

De economische kamer van het gerechtshof Amsterdam heeft het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, vernietigd ten aanzien van de strafoplegging en voor het overige bevestigd.

De Verdachte is veroordeeld wegens

1. overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 45 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, terwijl Verdachte tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd; en; overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 38 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, terwijl Verdachte tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;

2. overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, terwijl Verdachte tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;

3. overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 38 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, terwijl Verdachte tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;

4. overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, terwijl Verdachte tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;

5. overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 45 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, terwijl Verdachte tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd; en; overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 38 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, terwijl Verdachte tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;

6. overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, terwijl Verdachte tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.

Het gerechtshof heeft de Verdachte ten aanzien van de feiten 2, 4 en 6 veroordeeld tot een geldboete van €3.750, subsidiair 47 dagen hechtenis, en ten aanzien van feiten 1, 3 en 5 telkens tot een geldboete van €250, subsidiair 5 dagen hechtenis.

Middel

Het middel klaagt dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep nietig is omdat het niet in het openbaar is geschied.

Beoordeling Hoge Raad

Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Het onderzoek ter terechtzitting dient in het openbaar te geschieden. Dit uitgangspunt is zowel in art. 6, eerste lid, EVRM als in art. 121 Gw verwoord. Art. 4, eerste lid, RO en art. 269, eerste lid, Sv, krachtens art. 415 Sv ook in hoger beroep toepasselijk, herhalen dit. Deze bepalingen verwijzen alle naar de mogelijkheid van uitzonderingen op het beginsel van de openbaarheid van het onderzoek op de terechtzitting. Volgens de art. 121 GW en 4, eerste lid, RO dienen die uitzonderingen bij de wet te zijn bepaald. Art. 4, tweede lid, RO voegt daar nog aan toe dat om gewichtige - in het proces-verbaal van de zitting te vermelden - redenen het onderzoek ter terechtzitting geheel of gedeeltelijk kan plaatsvinden met gesloten deuren. 

Art. 6 EVRM bepaalt met het oog op welke belangen op het beginsel van de openbaarheid inbreuk mag worden gemaakt. 

Art. 269 Sv regelt de in art. 4 RO aangeduide mogelijkheid van sluiting van de deuren nader en herhaalt met het oog op welke belangen die inbreuk mag worden gemaakt. Dit wettelijk stelsel houdt in dat naast de mogelijkheid van sluiting van de deuren overeenkomstig de regeling van art. 269 Sv niet langs een andere weg inbreuk mag worden gemaakt op het beginsel van de openbaarheid van het onderzoek op de terechtzitting. (Vgl. HR 4 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5346, NJ 2000/633.)

Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt niet in dat het aldaar plaatsgevonden onderzoek in het openbaar is geschied. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat het vermelde voorschrift niet in acht is genomen. Dit verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en het naar aanleiding daarvan gewezen arrest.

Het middel is gegrond.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^