"Ontdekking op heeter daad”

Hoge Raad 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:100

Feiten

Het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage heeft bij arrest van 19 januari 2012 bevestigd het vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 2 september 2010, waarbij de verdachte wegens 2. “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd”, 3. “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C van de Opiumwet gegeven verbod” en 4. “diefstal” is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

Middel

Het middel klaagt onder meer dat het Hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip "heeter daad" als bedoeld in art. 55 Sv.

Beoordeling Hoge Raad

In het door het Hof in zoverre bevestigde vonnis van de Rechtbank is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:

"2. hij in de periode van 29 februari 2008 tot en met 05 februari 2009 te Maassluis meermalen, opzettelijk heeft geteeld en bewerkt en verwerkt, (in een pand aan [a-straat]) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

3. hij op 06 februari 2009 te Maassluis opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [a-straat]) ongeveer honderdzesennegentig (196) hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

4. hij in de periode van 29 februari 2008 tot en met 06 februari 2009 te Maassluis met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen hoeveelheden electrische energie, toebehorende aan Energiebedrijf Eneco."

Dat vonnis houdt voorts het volgende in:

"De raadsman heeft vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten bepleit. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de verbalisanten op 6 februari 2009 onrechtmatig in de woning van de verdachte zijn binnengetreden, aangezien op dat moment geen sprake meer was van een aanhouding op heterdaad. Er is – naar de mening van de raadsman – in casu niet voldaan aan de vereisten die artikel 54 van het Wetboek van Strafvordering stelt aan de aanhouding buiten heterdaad. De raadsman stelt zich verder op het standpunt dat de resultaten van het onderzoek door de opsporingsambtenaren in de woning van de verdachte niet mogen bijdragen aan het bewijs van de onder 2 tot en met 4 ten laste gelegde feiten.

De officier van justitie heeft betoogd dat de verbalisanten binnen één uur na de aangifte naar de woning van de verdachte zijn gegaan. Hierdoor is er sprake van een poging tot aanhouding bij heterdaad.

Het volgende wordt overwogen:

Uit het proces-verbaal van aangifte blijkt dat de aangever op 6 februari 2009 om 19.05 uur aangifte heeft gedaan van een strafbaar feit dat kort daarvoor (rond 18.55 uur) zou zijn gepleegd. De verbalisanten zijn om 20.05 uur de woning van de verdachte binnengetreden. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de verbalisanten in het bezit van een machtiging binnentreden van de hulpofficier van justitie naar de woning van de verdachte zijn gegaan en dat de deur van de woning na aanbellen en kloppen niet werd geopend. Vervolgens hebben de verbalisanten een sleutelmaker ter plaatse laten komen om de voordeur te openen, hebben zij de woning betreden en een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen.

Nu tussen het moment van aangifte en het moment van binnentreden in de woning slechts één uur zit, in welk uur ook de aangifte is opgenomen, is sprake van het onafgebroken verrichten van opsporingsactiviteiten. Zodoende was sprake van een aanhouding op heterdaad, waardoor de woning van de verdachte niet onrechtmatig is binnengetreden. Het vervolgens verkregen bewijs is niet als onrechtmatig aan te merken en zal derhalve niet worden uitgesloten van het bewijs."

In aanmerking genomen het door het Hof vastgestelde "onafgebroken verrichten van opsporingsactiviteiten" na het tijdstip waarop het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan is gepleegd tot het tijdstip waarop de woning van de verdachte is binnengetreden, geeft het oordeel van het Hof dat de politieambtenaren de woning van de verdachte zijn binnengetreden ter aanhouding "op heeter daad" niet blijk van een onjuiste uitleg van het begrip "ontdekking op heeter daad" als bedoeld in art. 55, eerste lid, Sv.

Het middel faalt in zoverre.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^