OM-cassatie tegen beslissing op beklag ex art. 552a Sv, tijdig doen van een nieuw rechtshulpverzoek ter verlenging van het beslag
/Hige Raad 23 oktober 2012, LJN BX693o Achtergrond
De Rechtbank te Haarlem heeft bij beschikking van 6 oktober 2011 het klaagschrift van klaagster strekkende tot teruggave aan haar van een onder klaagster in beslaggenomen personenauto, gegrond verklaard.
Door de Officier van Justitie is beroep in cassatie ingesteld.
Middel
Het gaat in deze zaak om de inbeslagneming van een personenauto door de justitiële autoriteiten van Litouwen naar aanleiding van een Nederlands rechtshulpverzoek. Centraal in de onderhavige zaak staat de vraag of de inbeslagneming telkens, zoals op grond van het Litouwse recht vereist is, tijdig is verlengd. Het middel klaagt dat het oordeel van de Rechtbank daarover niet begrijpelijk is.
De bestreden beschikking houdt op dit punt het volgende in:
"Beoordeling Vast is komen te staan, dat bedoelde personenauto op 18 mei 2010 op rechtmatige wijze onder klaagster in beslag is genomen en dat het beslag nog voortduurt. Namens klaagster is er onder meer op gewezen, dat er voor het voortduren van het beslag op die auto geen rechtsgeldige titel (meer) is. Zoals op 25 augustus 2011 al in raadkamer is aangevoerd blijkt uit het dossier niet van een verzoek tot verlenging van de termijn van beperking van eigendomsrechten, welke termijn is ingegaan op 18 mei 2010 of 7 juni 2010, dan wel van een hiertoe benodigd nieuw verzoek tot rechtshulp. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het niet aan de Nederlandse rechter is om het in Litouwen gelegde beslag te controleren en toetsen, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Indien de rechtbank hier anders over oordeelt, stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de verlenging van de tijdelijke beperking van eigendomsrechten, op grond van artikel 151, lid 6, van het Wetboek van Strafvordering van de Republiek Litouwen, iedere keer op haar schriftelijk verzoek heeft plaatsgevonden. Hier voegt de officier van justitie aan toe dat, gelet op de aard van het feit, waarvan klaagster wordt verdacht, te weten witwassen, de verlengingen onbeperkt waren gevorderd en verleend. De officier van justitie legt een door haar aan het parket in Litouwen gericht verzoek van 11 november 2010 en een in het Litouws opgesteld stuk over, betreffende de beslissing van Litouwen hieromtrent. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval niet alleen het interstatelijke vertrouwensbeginsel in het geding is, nu voor het voortduren van de beperkingen van het eigendomsrecht van klaagster gelet op de desbetreffende bepalingen in het Wetboek van Strafvordering van Litouwen ook van de zijde van het Nederlandse openbaar ministerie handelingen daartoe zijn vereist. De rechtbank overweegt voorts dat op grond van artikel 151, lid 7, van het Wetboek van Strafvordering van de Republiek Litouwen bij strafzaken van ernstige of zeer ernstige aard het aantal verlengingen voor een tijdelijke beperking van eigendomsrechten onbeperkt is. Voor het verlengen van een reeds toegestane termijn van beperkingen moet echter van de zijde van het openbaar ministerie tijdig een nieuw verzoek tot rechtshulp worden ingediend. Daarvan is in onderhavig geval niet gebleken. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie slechts een door haar opgesteld schriftelijk verzoek tot verlenging gedateerd 11 november 2010 over gelegd, in het dossier bevinden zich verder geen andere (rechtshulp)verzoeken. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de verdediging van de rechtsgeldigheid van de beperking van het eigendomsrecht op de auto van klaagster had het op de weg van de officier van justitie gelegen genoegzaam aan te tonen dat aan de voorwaarden voor het voortduren van deze beperking is voldaan. Nu de officier van justitie ter terechtzitting verder alleen een in de Litouwse taal opgesteld stuk heeft over gelegd, zonder enige vertaling, kan niet worden nagegaan of het eigendomsrecht van klaagster op voormelde auto nog op rechtsgeldige wijze is beperkt, en zo ja, voor welke termijn dit het geval is. De rechtbank zal het beklag van klaagster dan ook gegrond verklaren."
Beoordeling Hoge Raad
De Hoge Raad overweegt dat in het geval de rechtsgrond van het door de justitiële autoriteiten van Litouwen naar aanleiding van een Nederlands rechtshulpverzoek gelegd beslag is komen te ontvallen, aangezien niet is gebleken dat de Nederlandse OvJ tijdig een nieuw rechtshulpverzoek heeft gedaan ter verlenging van het beslag, de rechter dient te onderzoeken of hij de feitelijke grondslag van dat beklag voldoende aannemelijk acht en voorts of dit tot gegrondverklaring van het klaagschrift dient te leiden.
De Rechtbank heeft in casu het beklag gegrond verklaard en daartoe overwogen dat de OvJ, die een in de Litouwse taal opgesteld stuk heeft overgelegd, niet genoegzaam heeft aangetoond dat aan de vereisten voor verlenging van het beslag is voldaan. Mede in het licht van hetgeen door de OvJ is aangevoerd, is dat oordeel volgens de Hoge Raad niet begrijpelijk, nu de Rechtbank niet ervan blijk heeft gegeven bij zijn oordeel te hebben betrokken dat en waarom nadere informatie aan het Openbaar Ministerie niet kon worden verzocht.
Het middel slaagt.
Klik hier voor de volledige uitspraak.