Machtiging OVC-gesprekken voldoet aan toets. Ontbreken pv ex Besluit technische hulpmiddelen zonder consequenties.

Rechtbank Rotterdam 22 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1575

Verdenking

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van het de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

OVC-gesprekken

In deze zaak is aangevoerd  dat de OVC-gesprekken dienen te worden uitgesloten van het bewijs nu dit de inzet van OVC-apparatuur, in ieder geval vanaf april 2011, onrechtmatig is geweest.

Is het bevel OVC afgegeven waar met een minder ingrijpend middel had kunnen worden volstaan?

Daarover valt het volgende te zeggen. Uit het dossier op dit punt doemt het beeld op van een verdachte die in - aan de OVC aanvraag voorafgaande opgenomen - (tap)gesprekken vaag en niet concreet spreekt en dit overigens steeds in één op één gesprekken doet. Gelet hierop en hetgeen daaromtrent (bijvoorbeeld) in de aanvraag OVC in het dossier op de pp 1153-1161 wordt gerelateerd heeft de rechter-commissaris in redelijkheid tot het verstrekken van de gevorderde OVC-machtigingen kunnen komen. Niet valt in te zien dat die situatie zo wezenlijk anders zou zijn geweest in april 2011 dat de rechter-commissaris in redelijkheid tot een andere beslissing had moeten komen. Aan een toetsing van de artikelen 6 en 8 EVRM in dit opzicht wordt derhalve reeds hierom niet toegekomen. Het verweer wordt aldus verworpen.

Proces-verbaal over inzet OVC

Daarnaast zou de inzet van de OVC onrechtmatig zijn geweest nu een proces-verbaal als bedoeld in art 7 lid 4 Besluit technische hulpmiddelen strafvordering zou ontbreken. Dat proces-verbaal ontbreekt inderdaad in het dossier. De vraag is of dit tot enig gevolg, en zo ja welk, dient te leiden. Het bovengenoemde besluit vindt zijn basis in artikel 126ee Sv dat aangeeft dat tegenonderzoek tegen uitkomsten (126 ee-e Sv) mogelijk moet zijn. Het ontbreken van een proces-verbaal met betrekking tot de plaatsing kan een indicatie voor zo’n onderzoek zijn, gericht op de kwaliteit van het ingezette middel, waarop het bovengenoemde besluit gezien de geschiedenis op de totstandkoming van dat besluit uitsluitend ziet. Nu zo’n - kwaliteitsgericht - tegenonderzoek niet is gevraagd door de verdediging, is er ook geen belang bij het ontbreken van het proces-verbaal ex art 7 lid 4 van het besluit. Betoogd zou nog kunnen worden dat het ontbreken op zich zelf wel een vormfout in de zin van art 359a Sv oplevert, maar de rechtbank zal gezien de geringe betekenis daarvan volstaan met de constatering van die vormfout en zal daar verder geen gevolgen aan verbinden.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^