Is aannemelijk geworden dat een bezwaarschrift tijdig is verzonden, via de e-mail dienst van Print en Verzend schriftelijk aangeboden aan PostNL?

Parket bij de Hoge Raad 26 juni 2019, ECLI:NL:PHR:2019:703 (Belastingrecht)

Op 2 augustus jl. is de conclusie van advocaat-generaal IJzerman van 26 juni 2019 gepubliceerd. In deze zaak staat centraal de vraag of de gemachtigde van belanghebbende tijdig zijn bezwaarschrift had verzonden. Het bijzondere aan deze kwestie is de wijze van indiening van het bezwaarschrift, namelijk via de printdienstverlening van PostNL.

De heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, verzonden op 17 januari 2017. Dat betekent dat de bezwaartermijn van zes weken eindigde op 28 februari 2017.

Het gaat hier om de vraag of (de gemachtigde van) belanghebbende tijdig zijn (pro forma) bezwaarschrift verzonden heeft. Belanghebbende heeft gesteld het bezwaarschrift op 4 februari 2017 te hebben verzonden, terwijl de heffingsambtenaar ontkent het bezwaarschrift binnen de bezwaartermijn te hebben ontvangen.

Belanghebbende heeft voor de verzending van zijn bezwaarschrift gebruik gemaakt van een door het bedrijf Koninklijke PostNL B.V. aangeboden dienst, inhoudende dat dit bedrijf door een klant per e-mail aangeleverde stukken print, in een envelop doet, frankeert en laat verzenden.

Wegens het uitblijven van een uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende op 30 december 2017, als ontvangen op 3 januari 2018, de heffingsambtenaar in gebreke gesteld en verzocht om een uitspraak op bezwaar binnen veertien dagen; met verzoek om vaststelling van een dwangsom bij voortdurend in gebreke blijven. De heffingsambtenaar heeft daarentegen gesteld geen bezwaarschrift te hebben ontvangen en heeft belanghebbende verzocht, als bewijsmiddel, een kopie van het bezwaarschrift en een ontvangstbevestiging over te leggen.

De gemachtigde van belanghebbende heeft vervolgens aan de heffingsambtenaar ten eerste een kopie van het bezwaarschrift en de machtiging tot vertegenwoordiging overgelegd. Ten tweede is ten behoeve van bewijs van daadwerkelijke en tijdige verzending van het bezwaarschrift overgelegd een bevestiging van aanbieding per e-mail aan de digitale dienst Print en Verzend van PostNL van een document van twee pagina’s op 4 februari 2017 met omschrijving Bezwaarschrift [0001] en met als geadresseerde de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag.

Na het namens belanghebbende instellen van beroep bij de Rechtbank op 17 februari 2018 wegens het uitblijven van een beslissing op bezwaar, heeft de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Het beroep wordt geacht mede tegen deze uitspraak op bezwaar te zijn gericht.

Vervolgens heeft de heffingsambtenaar om proceseconomische redenen de naheffingsaanslag vernietigd. Thans is alleen nog in geschil of de heffingsambtenaar een dwangsom heeft verbeurd wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.

In hoger beroep bij het Hof heeft belanghebbende, in aanvulling op de verzendbewijzen, nadere bewijsstukken ingebracht. Het betreft een mail- en chatwisseling met medewerkers van PostNL. Daaruit kan volgens belanghebbende worden afgeleid dat het bezwaarschrift in de nacht van 4 februari 2017 is verwerkt en is verzonden vanuit het sorteercentrum.

Volgens het Hof heeft belanghebbende met de verzendbewijzen niet aannemelijk gemaakt dat tijdig bezwaar is gemaakt tegen de naheffingsaanslag, meer in het bijzonder dat op 4 of 5 februari 2017 daadwerkelijk een bezwaarschrift met machtiging naar belanghebbende is verzonden. De bewijsstukken zijn volgens het Hof niet toereikend, al was het maar omdat daaruit redelijkerwijs niet is af te leiden hoe de verwerking van een digitaal aangeboden brief en de daadwerkelijke verzending van de opgemaakte brief geschieden en of de verwerking en de verzending worden geregistreerd.

In cassatie bestrijdt belanghebbende ’s Hofs oordeel dat de door hem overgelegde stukken onvoldoende bewijs opleveren voor tijdige verzending van het bezwaarschrift.

In een overweging ten overvloede heeft het Hof overwogen dat de gang van zaken het beeld heeft opgeroepen van een gemachtigde die van aanvang af heeft aangestuurd op een succesvolle ingebrekestelling. Daarover merkt de A-G op dat het Hof zijn uitspraak niet heeft gebaseerd op misbruik van procesrecht, maar op het niet tijdig zijn ingediend van een bezwaarschrift.

Volgens de A-G blijkt uit het door belanghebbende aangeleverde bewijsmateriaal genoegzaam dat de e-mail verzonden is. Ook meent de A-G dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat Print en Verzend aan PostNL het bezwaarschrift heeft gegeven om dat te verzenden aan de heffingsambtenaar. Het andersluidende oordeel van het Hof acht de A-G onbegrijpelijk. In zoverre slagen de klachten van belanghebbende.

Vervolgens merkt de A-G op dat correcte verzending nog niet de garantie biedt van ontvangst door de geadresseerde. Er ontstaat een nieuwe bewijslastverdeling. Het lijkt de A-G dat verwijzing zal moeten volgen om de heffingsambtenaar de gelegenheid te bieden om te bewijzen dat het verzonden bezwaarschrift niet is ontvangen.

De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende gegrond dient te worden verklaard.

Lees hier de volledige conclusie.

Print Friendly and PDF ^