Hypotheekfraude: vrijspraak van oplichting

Rechtbank Limburg 14 februari 2014, ECLI:NL:RBLIM:2014:1680

Hypotheekfraude

Verdachte heeft in een tijdsbestek van een aantal jaren middels volmachten op naam van zijn vrouw, stiefdochter en zoon onroerend goed transacties verricht en daarbij gebruik gemaakt van valse hypotheekaanvragen en valse onderliggende stukken ter verkrijging van een hypothecaire geldlening van een financiële instelling.

Zijn echtgenote en (stief)kinderen hadden het volste vertrouwen in verdachte. Niet alleen heeft verdachte dat vertrouwen beschaamd, maar hij heeft ten koste van zijn gezin gehandeld. Zo zijn zijn stiefdochter en zoon enige tijd als verdachten aangemerkt in dit strafrechtelijke onderzoek en dientengevolge in verzekering gesteld. De financiële gevolgen resulteerde voor de stiefdochter in een persoonlijk faillissement – met alle ellende van dien voor haar en haar echtgenoot – en voor verdachtes zoon in een forse schuld. Door het strafrechtelijke onderzoek is de carrière van zijn zoon nadelig beïnvloed.

Vrijspraak van oplichting

De rechtbank acht oplichting niet wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt:

Van strafbare oplichting kan alleen worden gesproken als men het oogmerk heeft om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, en daardoor iemand beweegt tot de afgifte van een goed of geld.

Niet bewezen kan worden dat verdachte de hiervoor genoemde oplichtingsmiddelen heeft toegepast c.q. gebruikt.

Van gebruik van een valse naam is immers niet gebleken. Voor wat het opgeven van een valse hoedanigheid betreft merkt de rechtbank op dat hoewel verdachte handelde namens zijn vrouw en/of kinderen, dit telkens was gebaseerd op een geldige (notariële) akte tot volmacht.

Voor zover het openbaar ministerie in de tenlastelegging bedoeld heeft de listige kunstgrepen en het samenweefsels van verdichtsels nader te omschrijven met de stelling, dat verdachte bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid heeft doen voorkomen dat hij handelde namens de volmachtgevers die de betreffende hypothecaire leningen wensten en die voldoende vermogend waren, teneinde zichzelf te bevoordelen, kan zulks evenmin leiden tot een veroordeling wegens oplichting. Immers, uit het dossier kan onvoldoende worden afgeleid dat de verstrekte leningen rechtstreeks aan hem ten goede zijn gekomen. Voorts blijkt ook dat gedurende geruime tijd aan de uit de hypothecaire leningen voorvloeiende financiële verplichtingen is voldaan, zodat naar oordeel van de rechtbank niet kan worden vastgesteld dat verdachte heeft gehandeld met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen.

Nu de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte enig oplichtingsmiddel heeft gebezigd en bovendien niet is gebleken, dat verdachte het oogmerk heeft gehad zich wederrechtelijk te bevoordelen, kunnen geen de aan verdachte onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde oplichtingen worden bewezen en zal verdachte hiervan worden vrijgesproken.

Strafoplegging

De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^