HR: Verklaring raadsman medeverdachte geen wettig bewijsmiddel

Hoge Raad 22 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2649

Het cassatieberoep richt zich tegen een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 6 oktober 2014.

Middel

Het middel klaagt onder meer dat het Hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting door in de bewijsvoering acht te slaan op hetgeen een gemachtigde raadsman van de medeverdachte ter terechtzitting in eerste aanleg in de strafzaak van de medeverdachte naar voren heeft gebracht.

Beoordeling Hoge Raad

Aan zijn nadere bewijsoverweging ligt naar de kern genomen als opvatting van het Hof ten grondslag dat voor het bewijs kan worden gebezigd hetgeen de raadsman van de medeverdachte ter terechtzitting in eerste aanleg in diens strafzaak heeft medegedeeld omtrent de betrokkenheid van de verdachte bij de aangetroffen hennepkwekerij. Die opvatting is onjuist. Zodanige door een raadsman ter terechtzitting gedane mededeling kan ingevolge art. 339, eerste lid, Sv niet als een wettig bewijsmiddel worden aangemerkt.

De omstandigheid dat de medeverdachte, ter terechtzitting in hoger beroep als getuige gehoord, "geen afstand heeft genomen van hetgeen zijn gemachtigd raadsman in eerste aanleg namens medeverdachte heeft gemeld", welke gevolgtrekking kennelijk erop berust dat de getuige blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep desgevraagd heeft verklaard dat hij over de mededeling van zijn raadsman "niets (...) gaat zeggen", maakt dat niet anders; die uitlating kan ook niet gelden als een voor het bewijs bruikbare verklaring van de (medeverdachte als) getuige.

Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.

De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Lees hier de volledige uitspraak. 

 

Print Friendly and PDF ^