HR constateert ambtshalve verjaring t.a.v. schending van een beroepsgeheim en niet-ambtelijke omkoping

Hoge Raad 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1568

Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 22 december 2011 de verdachte ter zake van 2. enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van beroep verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden, en 3. anders dan als ambtenaar, optredend als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen hij bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten, een gift aannemen en dit aannemen in strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn lastgever, veroordeeld tot dertien maanden gevangenisstraf waarvan zes maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de verdachte daarnaast ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde van het recht van de uitoefening van het beroep van tolk ten behoeve van politie en justitie ontzet voor de duur van vijf jaren.

Het Hof heeft het tenlastegelegde bewezenverklaard met dien verstande dat de feiten zijn begaan op tijdstippen in de periode van september en oktober 2001, en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

Het hiervoor vermelde feit 2 is bij art. 272 Sr strafbaar gesteld als misdrijf waarop een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar is gesteld. Het hiervoor vermelde feit 3 is bij art. 328ter Sr strafbaar gesteld als misdrijf waarop een gevangenisstraf van ten hoogte twee jaren is gesteld.

Op grond van art. 70, eerste lid aanhef en onder 2º, in verbinding met art. 72, tweede lid, Sr beloopt de verjaringstermijn in het onderhavige geval ten hoogste twee maal zes jaren. Wat betreft deze feiten is derhalve het recht tot strafvordering wegens verjaring vervallen.

De Hoge Raad zal, met vernietiging van de bestreden uitspraak, de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^