Hof spreekt verdachte gemotiveerd vrij van 19 gevallen van oplichting en valsheid in geschrifte, kritische overweging ten overvloede met betrekking tot een opgemaakt aanvullend proces-verbaal

Gerechtshof Leeuwarden 16 oktober 2012, LJN BY0298 Feiten

Aan verdachte is onder 1 primair ten laste gelegd dat hij zich in een periode van 3 jaren schuldig heeft gemaakt aan 19 gevallen van oplichting, onder 2 is subsidiar verduistering  ten laste gelegd.

De vermeende oplichting bestond eruit dat er geldbedragen van een consignatierekening van de Gemeenschappelijke Kredietbank Friesland (GKB) naar een tussenrekening en vervolgens naar een interne bankrekening van een voormalige (overleden) of 'slapende' klant van de GKB werden geboekt. De geldbedragen werden vervolgens per kas contant uitbetaald. Verdachte wordt ervan verdacht voornoemde (over)boekingen te hebben verricht en de kassier van de GKB vervolgens tot uitbetaling te hebben bewogen. Hierbij zou verdachte een door hem zelf uitgedraaide kwitantie op naam van de betreffende klant hebben vervalst en aan de kassier hebben overhandigd, waarmee hij veinsde dat de klant het geld zou ontvangen. Verdachte zou het geld vervolgens in eigen zak hebben gestoken. Verdachte heeft zijn betrokkenheid bij de ten laste gelegde feiten telkens stellig ontkend.

Standpunt verdediging

Door de raadsman van verdachte is ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte overeenkomstig de overwegingen van de rechtbank van de hem ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Er is geen wettig en overtuigend bewijs dat verdachte bij de (over)boekingen en kasopnames betrokken is geweest.

Standpunt OM 

De AG heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde, voor zover die feiten zien op de zaken 1 t/m 18, dient te worden vrijgesproken. Wat betreft zaak 19 is er volgens de AG wel voldoende wettig en overtuigend bewijs.

Oordeel Hof

Zaken 1, 5, 6, 7, 8, 11 en 12

Het hof constateert dat van de zaken 1, 5, 6, 7, 8, 11 en 12 weliswaar gebleken is dat er geldbedragen op voornoemde wijze zijn overgeboekt en contant zijn uitbetaald, maar dat niet kan worden vastgesteld dat deze bedragen niet aan de op de kwitantie staande klant zijn uitbetaald. Een daartoe strekkende verklaring of bewijs dat de betreffende klant ten tijde van de uitbetaling was overleden - zoals in andere zaken het geval was - ontbreekt. Gelet hierop kan van deze zaken niet worden bewezen dat iemand anders dan de rechthebbende zich het geld heeft toegeëigend, zodat verdachte van deze zaken van het ten laste gelegde onder 1 primair en subsidiair en 2 dient te worden vrijgesproken.

Zaken 2, 3, 4, 9, 10, 13, 14, 15, 16, 17, 18 en 19

Ten aanzien van de overige zaken, 2, 3, 4, 9, 10, 13, 14, 15, 16, 17, 18 en 19, kan wel worden vastgesteld dat iemand anders dan de rechthebbende zich de betreffende geldbedragen heeft toegeëigend, nu het dossier ofwel een daartoe strekkende verklaring van de klant van de GKB bevat, ofwel een stuk waaruit blijkt dat de op de kwitantie genoemde klant ten tijde van de uitbetaling was overleden. Van de zaken 4, 14, 15 en 17 was dit in eerste aanleg nog niet bekend. De verklaringen van die klanten zijn pas na het vonnis van de rechtbank bij aanvullend proces-verbaal aan het dossier toegevoegd.

Van voornoemde zaken is gebleken dat de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen op voornoemde wijze naar de persoonlijke rekening van de klant zijn geboekt en vervolgens per kas contant zijn uitbetaald. De vraag die in deze zaken vervolgens beantwoord moet worden is of vastgesteld kan worden dat verdachte deze handelingen heeft verricht en zich het geld (wederrechtelijk) heeft toegeëigend.

Evenals de rechtbank beantwoordt het hof deze vraag ontkennend.

  • Gesteld is dat verdachte de enige werknemer was die ten tijde van alle transacties waar de tenlastelegging op ziet, aanwezig was op de afdeling van het kantoor van de GKB waar de (over)boekingen werden verricht. In samenhang met het feit dat verdachte het wachtwoord kende behorend bij de naam/code 'admini', waaronder veel van de ten laste gelegde (over)boekingen zijn verricht, zou dit betekenen dat verdachte de enige was die de (over)boekingen kon hebben verricht. Om deze stelling te ondersteunen bevat het dossier een overzicht en uitdraai van het pasaanwezigheidssysteem van het kantoor van de GKB, waar de aanwezigheid van verdachte op verschillende data en tijdstippen in dat kantoor uit zou blijken.
  • Het hof is met de rechtbank en de raadsman van oordeel dat het passysteem onvoldoende sluitend is om de aanwezigheid van verdachte op een bepaalde datum, tijdstip en plek te kunnen vaststellen. Uit het dossier blijkt dat het mogelijk was om een afdeling te betreden door met iemand mee te lopen, zonder de eigen pas aan te bieden. Ook bleven tussendeuren soms openstaan. Daarnaast is gebleken dat verdachte over meerdere passen beschikte, die hij naar eigen zeggen soms uitleende. Het uitlenen van de pas is in het onderzoek niet betrokken. Ten slotte heeft de raadsman er terecht op gewezen dat uit de uitdraai van het passysteem blijkt dat er ook reservepassen in omloop waren, waarbij niet duidelijk is aan welke personen deze passen waren uitgeleend en of die onduidelijkheid is meegenomen in het onderzoek naar de aanwezigheid van medewerkers ten tijde van de (over)boekingen en kasopnames.
  • Voorts kan niet worden vastgesteld dat verdachte op de hoogte was van het bij de naam/code 'admini' behorende wachtwoord, dat kennelijk nodig was om de betreffende (over)boekingen te kunnen doen. Aangever heeft hierover wisselende verklaringen afgelegd. Verdachte heeft steeds ontkend dat hij het wachtwoord kende. Hij had het wachtwoord niet nodig voor zijn werkzaamheden en bovendien veranderde het wachtwoord volgens verdachte regelmatig. Daarnaast wijst het hof erop dat er in de ten laste gelegde zaken (over)boekingen zijn verricht onder andere namen/codes dan 'admini'. Het dossier houdt niets in waaruit blijkt dat verdachte (ook) de bij die namen/codes behorende wachtwoorden zou (kunnen) kennen. De door getuigen geopperde mogelijkheid dat verdachte deze boekingen van achter de (personal) computer en (dus) op naam van de betreffende medewerker heeft verricht, is voorts ook niet gebleken.
  • Ten aanzien van de valselijk opgemaakte kwitanties zij opgemerkt dat uit het dossier niet blijkt wie en waar (op welke computer) deze kwitanties heeft/zijn uitgeprint. Dat verdachte hierbij betrokken is geweest, is (derhalve) in het geheel niet gebleken.

Behalve met betrekking tot de hierna te bespreken zaak 19, is er geen bewijs dat het geld in de verschillende gevallen door de kassier aan verdachte werd uitbetaald. Getuigen 1 en 3 hebben weliswaar verklaard dat verdachte hen meermalen heeft gevraagd hem contant geld te geven, maar zij hebben dat niet nader gespecificeerd naar datum, begunstigde of bedrag. Hierbij bevreemdt het het hof dat ten aanzien van zaak 19 door getuigen is verklaard dat dit geval opviel vanwege het hoge bedrag (€ 750,-) dat werd uitbetaald, terwijl er kort vóór die datum ook dergelijke of zelfs hogere bedragen zijn uitgekeerd.

Het hof aldus van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de ten laste gelegde (over)boekingen en kasopnames.

Zaak 19

Ten aanzien van zaak 19, die betrekking heeft op de kasopname van 8 juli 2008, heeft de AG aangevoerd dat er voor die zaak (wel) voldoende wettig bewijs is dat verdachte de ten laste gelegde oplichting en valsheid in geschrifte heeft gepleegd. Dit bewijs wordt met name gevormd door de belastende verklaringen van getuige 1 en 2. In tegenstelling tot hetgeen de rechtbank en de raadsman hieromtrent hebben overwogen, acht de AG deze getuigenverklaringen betrouwbaar.

Het hof volgt de AG hierin niet:

Kort na het constateren van de fraude heeft de GKB een intern onderzoek gestart. Op grond van de bevindingen uit dit onderzoek werd verdachte al snel als dader aangewezen. Het hof kan zich niet aan de indruk onttrekken dat, nadat er een aantal aanwijzingen aan het licht gekomen was dat verdachte verantwoordelijk zou kunnen zijn voor de fraude, dit onderzoek en het daarop volgende onderzoek door een extern bureau slechts hebben bestaan uit het zoeken naar bevestiging van dat vermoeden. Van het (onder)zoeken van andere mogelijke verdachten en scenario's is geen sprake geweest. De belastende verklaringen van getuige 1 en 2 zijn na het interne onderzoek door henzelf op schrift gesteld. Overeenkomstig deze verklaringen, hebben de getuigen in een later stadium een verklaring tegenover verbalisant afgelegd. De schriftelijke verklaringen zijn bij de betreffende processen-verbaal van verhoor gevoegd. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank gezien het voorgaande terecht haar twijfels geuit over de onbevangenheid waar het de verklaringen van deze getuigen betreft. Het hof zal deze verklaringen daarom niet voor het bewijs gebruiken.

Ook het onderzoek dat naderhand door de politie is uitgevoerd, lijkt zich slechts op verdachte te hebben gericht.

Verdachte zal dan ook van het hem onder 1 en 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken.

Overweging ten overvloede met betrekking tot een opgemaakt aanvullend proces-verbaal

Ten overvloede overweegt het hof dat behalve de verhoren van verdachte en het opnemen van de aangifte, het politieonderzoek uitsluitend door verbalisant is verricht. Verbalisant is ook de verbalisant die na het vonnis van de rechtbank een aanvullend proces-verbaal (gedateerd 10 maart 2011) heeft opgemaakt.

Hetgeen verbalisant in dit aanvullende proces-verbaal heeft gerelateerd, heeft het hof ten minste verrast. Het hof kan dan ook begrip opbrengen voor de opmerking van de raadsman dat dit proces-verbaal getuigt van stemmingmakerij als ook voor de kwalificatie 'onprofessioneel' die de AG ter terechtzitting van het hof van 11 mei 2012 aan het proces-verbaal heeft gegeven.

Het hof stelt in dit kader voorop dat in het Nederlandse strafproces een belangrijk accent ligt op het voorbereidend onderzoek en de schriftelijke verslaglegging gedurende dit onderzoek. Deelnemers aan een strafproces, alsook de rest van de samenleving, moeten er op kunnen vertrouwen dat processen-verbaal nauwgezet en naar waarheid zijn opgemaakt. Aan ambtsedige processen-verbaal kent de wet bovendien bijzondere bewijskracht toe, waarvan de invloed op de afdoening van strafzaken beslissend kan zijn. De inhoud van een proces-verbaal dient daarom steeds zo zakelijk en neutraal mogelijk te zijn en vrij van persoonlijke opvattingen van de verbalisant die het proces-verbaal opmaakt, zoals bijvoorbeeld in casu over de inhoud van het door de rechtbank gewezen vonnis.

In de onderhavige zaak kan het hof niet uitgaan van de bijzondere betekenis die een proces-verbaal normaliter heeft, nu het aanvullende proces-verbaal van verbalisant doorspekt is van persoonlijke conclusies en dubbelzinnige verwijzingen naar het privéleven van de verdachte.

 

Klik hier voor de volledige uitspraak.

 

 

Print Friendly and PDF ^