Gebruik maken (ver)vals(st) geschrift door dit geschrift aan de FIOD te sturen ter onderbouwing

Gerechtshof Amsterdam 8 mei 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1599

De verdachte heeft van een vals geschrift gebruik gemaakt door dit, met tussenkomst van zijn advocaat mr. naam 3, toe te sturen aan de Fiod als ware de inhoud hiervan in overeenstemming met de waarheid. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij, nadat hij als getuige is gehoord in een strafprocedure (tegen naam 7), deze stukken (door tussenkomst van derden) aan de Fiod heeft doen toekomen. Daarmee heeft de verdachte bewust een lopend strafonderzoek gefrustreerd. Daarnaast heeft de verdachte personen bij zijn handelen betrokken die in een min of meer (met name financieel) afhankelijke relatie tot de verdachte stonden.

Achtergrond

De verdachte heeft op 25 augustus 2010 als getuige in het strafonderzoek betreffende naam 7 een verklaring afgelegd bij de Fiod. De verdachte heeft verklaard dat hij naam 4 kende, zij was de echtgenote van naam 7 (een bevriende en zakelijke relatie van de verdachte), maar dat hij geen zakelijke relatie met haar had. Het ontbreken van een zakelijke relatie van de verdachte met naam 4 wordt tevens bevestigd door naam 7 tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris. De verdachte heeft verder verklaard dat hij niet weet wat de achtergrond is van de betaling door bedrijf 1. aan naam 4. Ter zitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij op 25 augustus 2010 bij de Fiod daarover de waarheid sprak. Uit de verklaring van de verdachte op 25 augustus 2010 en de verklaring van naam 7 van 2 juli 2015 volgt dat de inhoud van de verklaring van naam 2 van 29 september 2010, namelijk dat naam 4 betrokken was bij de verkoop van het onroerend goed, niet juist kan zijn.

Het hof hecht geen geloof aan de later afgelegde verklaring van de verdachte over de betrokkenheid van naam 4 bij de verkoop van het onroerend goed. Als die later afgelegde verklaring juist zou zijn, zou de verdachte zelf actief zijn geweest bij het betrekken van naam 4 bij de verkoop van het onroerend goed en ook nauw betrokken zijn geweest bij de financiële afwikkeling richting naam 4. Hij zou daarover hebben gesproken met naam 4 en over de financiële afwikkeling hebben onderhandeld met naam 2 circa vijf maanden na de ‘closing’. Deze latere verklaringen over de betrokkenheid van naam 4 en de gang van zaken rond de betaling aan naam 4 kunnen niet waar zijn als de verdachte geen zakelijke relatie met naam 4 had en op 25 augustus 2010 geen enkele herinnering had aan een zakelijke relatie tussen naam 4 en bedrijf 1. en de betreffende betaling.

Daarnaast acht het hof van belang dat een factuur ter verantwoording van de betaling van $ 90.000 aan naam 4 ontbreekt. Voorts is niet gebleken dat de uiteindelijke betaling van deze $ 90.000 aan naam 4, verricht vanuit bedrijf 1., in de boekhouding van bedrijf 1. is verantwoord. Enige schriftelijke onderbouwing in de dossierstukken van de gestelde rechtsverhouding of zakelijke betrokkenheid van naam 4 bij de verkoop van onroerend goed ontbreekt.

Tot slot blijkt uit de ten laste gelegde verklaring van naam 2 van 29 september 2010 dat het bedrag van $ 90.000, dat naam 4 zou ontvangen voor haar zakelijke betrokkenheid bij de verkoop van het onroerend goed zou zijn gebaseerd op 1% van de verkoopprijs en dat naam 2 dit zou betalen. Uit de overeenkomst van 8 november 2004 blijkt dat is overeengekomen dat de provisie met betrekking tot de verkoop van het onroerend goed zal worden voldaan aan vennootschap (een vennootschap van naam 2). De betaling van de provisie aan vennootschap is gedaan door bedrijf 2. De betaling van $ 90.000 is echter door bedrijf 1. aan naam 4 gedaan. Uit het dossier is niet gebleken welk bedrag exact als provisie aan vennootschap is voldaan, dan wel dat 1% op de provisie is ingehouden ten behoeve van naam 4 respectievelijk dat een verrekening van het bedrag dat aan haar is betaald heeft plaats gevonden. De verklaring van de verdachte dat de betaling aan naam 4 via bedrijf 1. is gelopen omdat naam 2 niet genoegzaam bekend zou zijn geweest met het internationale betalingsverkeer acht het hof onaannemelijk.

Het hof stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, vast dat de inhoud van de verklaring van naam 2 van 29 september 2010 met als onderwerp onroerend goed, gevoegd als bijlage bij de brief van naam 1 van 29 september 2010, in strijd is met de waarheid.

(Doen) opmaken

Het bewijs dat de verdachte zelf betrokken was bij het opmaken van de verklaring van naam 2 van 29 september 2010 zou in beslissende mate moeten volgen uit de verklaringen van naam 2 en naam 1 die zijn neergelegd in een zogenoemd FD-302 form van de Federal Bureau of Investigation (FBI). Het hof is met de verdediging van oordeel dat de inhoud van dit document niet zonder meer bruikbaar is voor het bewijs. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen de summiere en indirecte wijze waarop de verklaringen van naam 2 en naam 1 in dit document zijn weergegeven, de aard en strekking van het document, de mededeling van 26 mei 2014 van het U.S. Departement of Justice dat het verhoren van de FBI agenten niet mogelijk is, en gelet op de inhoud van het deskundigenrapport van 23 oktober 2018 van dr. naam 8. Daarbij komt dat naam 2 en naam 1 in hoger beroep ten overstaan van de raadsheer-commissaris anders hebben verklaard dan zou volgen uit het FD 302 form. Deze getuigen zijn door het hof niet ter terechtzitting dienaangaande gehoord. Mede om die reden is er onvoldoende bewijs voorhanden voor de betrokkenheid van de verdachte bij het opmaken van de verklaring van 29 september 2010 van naam 2. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken voor zover de verdachte ten laste is gelegd dat hij de valse documenten, al dan niet in vereniging met anderen heeft opgemaakt of doen opmaken.

Hetgeen door de verdediging voor het overige naar voren is gebracht over de inhoud van het FD-302 form, hoeft onder deze omstandigheden niet verder te worden besproken.

Gebruik maken

Het hof is, gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de verklaring van naam 2 van 29 september 2010, terwijl hij bekend was met de strekking hiervan door deze, door tussenkomst van mr. naam 3, aan de Fiod toe te (doen) sturen.

Bewezenverklaring

  • opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.

Strafoplegging

  • een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen.

Lees hier de volledige uitspraak.


Print Friendly and PDF ^