De niet-nakoming van art. 51 Sv staat aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting, buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman, in de weg

Hoge Raad 19 februari 2013, LJN BZ1453 Feiten

Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad bij arrest van 2 februari 2010 (nr. 08/03504, LJN BK8947) - veroordeeld een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 180 uur wegens overtreding van art. 6 WvW, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, terwijl de schuldige na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens art. 163, zesde lid WvW. Voorts heeft het Hof verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de duur van zestien maanden.

Middel

Het middel behelst de klacht dat in hoger beroep het voorschrift van art. 51 Sv niet is nageleefd, doordat is verzuimd een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep aan de raadsman van de verdachte te zenden.

Beoordeling Hoge Raad

Bij de stukken van het geding bevinden zich een brief van mr. A. Moszkowicz aan de Voorzitter van het Hof van 10 maart 2011, waarbij als bijlage is gevoegd zijn brief van 16 februari 2010 aan de strafgriffie van het Hof, alsook een brief van de strafgriffie van het Hof aan mr. Moskowicz van 27 april 2011.

De brief van mr. Moszkowicz van 16 februari 2010 houdt de mededeling in dat hij de verdachte als raadsman zal bijstaan. De inhoud van de brief van de strafgriffie van het Hof van 27 april 2011 biedt grond voor het ernstige vermoeden dat deze stelbrief ter griffie van het Hof is ontvangen doch aldaar vervolgens in het ongerede is geraakt.

Bij de stukken bevindt zich tevens het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep. Noch uit mededelingen gesteld op dat dubbel noch uit enig ander aan de Hoge Raad gezonden stuk kan blijken dat een afschrift van die dagvaarding aan mr. Moszkowicz is gezonden.

Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar noch de verdachte noch diens raadsman verschenen.

Hieruit vloeit het ernstige vermoeden voort dat ten aanzien van de dagvaarding in hoger beroep het voorschrift vervat in de tweede volzin van art. 51 Sv niet is nageleefd.

Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan.

Het middel, dat daarover klaagt, is dus terecht voorgesteld.

De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

 

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^